ECLI:NL:RBDHA:2023:16455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/1404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen Loonheffingen 2014 en 2015 en vergrijpboeten opgelegd aan een vennootschap onder firma na controle door ISZW

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma (v.o.f.) en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen Loonheffingen voor de jaren 2014 en 2015. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een controle door de Inspectie SZW (ISZW), waarbij is vastgesteld dat uitzendkrachten contant overuren uitbetaald kregen door eiseres, zonder dat deze uren in de loonadministratie zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat voor het jaar 2015 de naheffingsaanslag en de vergrijpboete in stand blijven, omdat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet de vereiste aangifte Loonheffingen heeft gedaan. Voor het jaar 2014 heeft de inspecteur echter niet kunnen aantonen dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de naheffingsaanslag en de vergrijpboete voor dat jaar worden vernietigd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belastingrente niet kan worden beschouwd als een straf in de zin van het EVRM. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de vergrijpboete voor 2015 gematigd vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/1404 en SGR 22/1405
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen
V.O.F. [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. M. Hendriks),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.
22/1404
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2014 t/m 31 december 2014 een naheffingsaanslag loonbelasting en premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet (Loonheffingen of LH) (naheffingsaanslag) naar een bedrag van € 396.775 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 158.710 en heeft € 79.178 aan belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer SGR 22/1404).
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2015 t/m 31 december 2015 een naheffingsaanslag Loonheffingen (naheffingsaanslag) naar een bedrag van € 619.869 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 247.947 en heeft € 99.867 aan belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer SGR 22/1405).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 januari 2022 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Eiseres heeft bij brief van 2 juni 2023 de rechtbank verzocht 21 getuigen op te roepen voor de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 6 juni 2023 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023.
Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1]. Ter zitting heeft gemachtigde een pleitnota overgelegd.
Overwegingen
Voorafgaand
Getuigenverhoor
Eiseres heeft voor de zitting de rechtbank schriftelijk verzocht om 21 getuigen op te roepen voor de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek schriftelijk afgewezen en aangegeven dat het eiseres vrij staat zelf de getuigen ter zitting mee te nemen. Ter zitting heeft eiseres nogmaals verzocht om het horen van de getuigen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en overweegt daartoe als volgt. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen niet doorslaggevend van aard zijn, zodat eiseres niet in haar belangen is geschaad waardoor het proces als geheel niet als ‘unfair’ in de zin van artikel 6 EVRM moet worden aangemerkt, en derhalve niet leidt tot uitsluiting van bewijs van alle verklaringen. De verklaringen van de werknemers dan wel uitzendkrachten zijn immers niet het enige bewijs (solely or decisive) wat is overgelegd door verweerder ter onderbouwing van de naheffingsaanslagen en de boetes. Verweerder heeft tevens ondersteunend bewijs overgelegd. Daarnaast acht de rechtbank de verklaringen van de werknemers betrouwbaar, aangezien het om een groot aantal getuigenverklaringen gaat die grotendeels met elkaar overeenkomen. [1] Evenmin deelt de rechtbank de blote stelling van eiseres dat de verklaringen onder enige dwang dan wel onjuist zijn vastgesteld. Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Tot slot is ter zitting bovendien gebleken dat het eiseres niet gelukt is de getuigen - arbeidsmigranten - na zo'n lange tijd te vinden, zodat de rechtbank hierin evenmin zou zijn geslaagd.
Feiten
1. Eiseres is een vennootschap onder firma (v.o.f.) en drijft een
ambachtelijke kipuitsnijderij. De vennoten van eiseres zijn [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. De bestuurders zijn [naam 2] en
[naam 3], welke de feitelijke leiding hebben van de onderneming.
2. Bij eiseres is op 4 juni 2019 een boekenonderzoek ingesteld, naar aanleiding van een door de Inspectie SZW (ISZW) en de belastingdienst uitgevoerde werkplekcontrole plaatsvond op 17 december 2015. Tijdens deze werkplekcontrole is een urenbriefje aangetroffen van week 15 van 2015, waaruit volgt dat er meer dan acht uren per dag werd gewerkt. Voorts heeft de Inspectie SZW verklaringen afgenomen van eigen personeel van eiseres enerzijds en ingeleende uitzendkrachten en ingeleend personeel van [bedrijfsnaam 3] BV (de uitzendkrachten) anderzijds. Uit deze verklaringen – met name die van de uitzendkrachten – volgt onder andere dat gewerkt werd met urenbriefjes waarbij meer uren dan de reguliere uren werden aangegeven. Deze overwerkuren werden netto contant uitbetaald door eiseres en werden niet verloond. Het overwerk ging buiten de uitzendbureaus om; zij verloonden alleen de reguliere uren – in de meeste gevallen 8 uur per dag. Dat bij eiseres werd overgewerkt, volgt ook uit de rittenregistratie van een aantal auto’s van een uitzendbureau over de periode week 33 tot en met 36 van het jaar 2015.
3. Naar aanleiding van het boekenonderzoek, en het daarvan opgemaakte controlerapport van 12 december 2019, zijn aan eiseres naheffingsaanslagen over de jaren 2014 en 2015 opgelegd. Op basis van de verklaringen van de werknemers dat zij 5 dagen per week 2 uur per dag overwerkten voor € 7,50 per uur en op zaterdag 4 uur voor een bedrag van € 10,00 per uur, is verweerder uitgegaan van een gemiddelde van
€ 8 netto per uur. Dit bedrag is vervolgens voor het jaar 2014 vermenigvuldigd met 34.018 niet aangegeven uren en voor het jaar 2015 met 53.713 niet aangegeven uren.
De niet aangegeven uren zijn berekend door het hanteren van de netto omzet per uur € 80 en daarbij opgeteld een foutmarge van € 5 (Het bedrag van € 80 komt uit de jaarrekening over 2016 omdat uit de verklaringen van de werknemers volgt dat er in 2016 niet meer werd overgewerkt. Het totale bedrag van € 85 is vervolgens gedeeld door de totale omzet volgens de jaarrekeningen 2014 en 2015, hieruit is de arbeidsbehoefte in uren afgeleid. Hierop is vervolgens het aantal door eiseres aangegeven werkuren in mindering gebracht, waardoor het aantal niet aangegeven uren is vastgesteld. Dat aantal is vervolgens gedeeld door het bovengenoemde gemiddelde uurloon. Dit leidt tot onderstaand overzicht:
Verweerder heeft over 2014 € 272.146 (€ 8*34.018) aan niet verloond nettoloon in aanmerking genomen en voor 2015 € 429.706 (€ 8* 53.713). Na toepassing van het gebruteerde tabeltarief voor anonieme werknemers (108,3%) heeft verweerder de extra verschuldigde loonheffing voor 2014 berekend op € 396.775 en voor 2015 op € 619.869. Daarnaast heeft verweerder vergrijpboeten van 50% opgelegd. De boete heeft verweerder met 10% verlaagd in verband met undue delay. Voorts is er belastingrente in rekening gebracht.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen.
5. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil

6. In geschil of de naheffingsaanslagen, de vergrijpboeten en de in rekening gebrachte belastingrente terecht en tot de juiste hoogte zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt en of de betalingen als belastbaar loon dienen te worden aanmerkt dan wel als fooi. Tot slot is in geschil of er sprake is van een pleitbaar standpunt zodat de vergrijpboete dient te worden vernietigd.
7. Eiseres stelt dat de verklaringen van de betreffende werknemers niet juist zijn met betrekking tot de overuren die contant uitbetaald zouden zijn. Overwerk werd volgens eiseres door middel van een tijd-voor-tijd-regeling gecompenseerd. Dit werd niet geadministreerd, maar door leidinggevenden onthouden. Het anoniementarief kan niet worden toegepast aangezien eiseres geen inhoudingsplichtige is van de uitzendkrachten. Voorts is er geen sprake van omkering van de bewijslast omdat er geen informatiebeschikking is afgegeven, zodat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Eiseres stelt dat de vergrijpboeten dienen te worden vernietigd omdat verweerder niet heeft aangetoond dat er sprake is van opzet. Subsidiair stelt eiseres dat er sprake is van een pleitbaar standpunt. Daarnaast is er geen belastingrente verschuldigd omdat er reeds vergrijpboeten zijn opgelegd.
8. Verweerder stelt dat uit de verklaringen van de werknemers aan de inspecteurs van ISZW volgt dat standaard door de week en op zaterdag werd overgewerkt. Hiervoor vulden uitzendkrachten urenlijstjes in aan het eind van de week contant werden uitbetaald door eiseres. Deze werkwijze volgt volgens verweerder uit een aangetroffen urenbriefje, verklaringen van uitzendkrachten en rittenregistraties. Door de afwezigheid van de urenregistraties zoals urenbriefjes en planningsoverzichten van de arbeidsinzet heeft eiseres volgens verweerder voorts niet voldaan aan haar administratie en bewaarplicht ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een tijd-voor-tijdregeling, en acht niet aannemelijk dat de leiding de overuren van alle werknemers kan onthouden. Aangezien de overwerkuren aldus verweerder niet zijn verloond, zijn niet de juiste aangiften Loonheffingen ingediend waardoor sprake is van omkering van de bewijslast. Bij de berekening van de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen is het gebruteerde anoniementarief toegepast. De vergrijpboeten zijn terecht opgelegd, aangezien eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er te weinig belasting zou worden betaald c.q. afgedragen door het niet opnemen van de overuren in de loonadministratie. Eiseres heeft daardoor opzettelijk onjuiste aangiften loonheffingen ingediend. Verweerder heeft tot slot aangevoerd dat de belastingrente niet kan worden bestempeld als een straf (criminal charge) in de zin van artikel 6 EVRM.

Beoordeling van het geschil

Jaar 2015
Omkering van de bewijslast in de zin van artikel 27e AWR
9. Anders dan eiseres stelt, kan gelet op artikel 27e AWR de bewijslast worden omgekeerd indien niet de vereiste aangifte is gedaan – hiervoor is geen informatiebeschikking vereist. Dat eiseres niet de vereiste aangiften loonheffingen over het jaar 2015 heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank, vast komen te staan. Uit de verklaringen van de uitzendkrachten die door ISZW zijn afgenomen tijdens of na de werkplekcontrole komt immers naar voren dat zij structureel overwerkuren maakten, dat zij deze overuren vervolgens in urenlijstjes vermeldden en dat zij door eiseres aan het einde van de week voor hun overuren contant werden uitbetaald. Deze verklaringen worden ondersteund door een tijdens de werkplekcontrole aangetroffen urenbriefje alsook door de rittenregistratie van een auto van een uitzendbureau. Tevens is gebleken dat de gemaakte overuren niet werden doorgegeven aan de uitzendbureaus, noch via hen werden verloond. Aangezien eiseres niet de vereiste aangiften heeft gedaan, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat het beroep van eiseres ongegrond moeten worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn. Eiseres dient daarom overtuigend aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar niet in stand kunnen blijven. Met de loutere stellingen dat de overuren van alle werknemers “uit het hoofd” werden bijgehouden is eiseres daarin niet geslaagd. De stelling wordt immers weersproken door de door de uitzendkrachten afgelegde verklaringen, en is te meer ongeloofwaardig gelet op het grote aantal uitzendkrachten (46) dat bij eiseres – blijkens de planning van een uitzendbureau – werkzaam kon zijn.
Redelijke schatting
10. Verweerder dient vervolgens aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Door de jaarrekening van 2015– het jaar na dat waarin de werkplekcontrole heeft plaatsgevonden en het jaar waarop het boekenonderzoek mede heeft gezien – als uitgangspunt te nemen, heeft verweerder op grond van de jaarrekening van 2016 – het jaar waarin geen sprake was van “zwart werk” een redelijke inschatting kunnen maken van het totaal aantal gewerkte uren in 2015. De blote stelling van eiseres dat er ook werknemers – niet zijnde uitzendkrachten – in de berekening zijn meegenomen leidt niet tot een ander oordeel, aangezien eiseres hiervoor geen onderbouwing heeft overgelegd.
Inhoudingsplichtige
11. De subsidiaire stelling van eiseres dat zij niet als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt voor de zwarte uitbetaalde lonen houdt geen stand. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaringen van de werknemers (uitzendkrachten) volgt dat zij “zwart” loon kregen uitbetaald voor de extra werkzaamheden die zij voor eiseres dienden te verrichten. Door de aanwezigheid van een gezagsverhouding, de verplichting tot het persoonlijk verrichten van de werkzaamheden en de uitbetaling van loon als tegenprestatie, is er sprake van privaatrechtelijke dienstebetrekking. In het arrest van 11 oktober 2002 [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dan in zo’n geval niet het uitzendbureau maar eiseres de inhoudingsplichtige is in de zin van artikel 6, lid 1, onderdeel a van de Wet op de Loonbelasting.
Fooi dan wel belastbaar loon
12. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat op de zwart uitbetaalde verloning het zogenoemde Fooienbesluit van toepassing is, volgt de rechtbank eiseres ook niet. Gelet op definitie van fooi – een extra geldbetaling als beloning voor extra kwaliteit voor verkregen diensten boven de ‘normale’ kwaliteit - houdt ook de stelling van eiseres dat er geen sprake is van belastbaar loon maar fooi, geen stand, aangezien er een betaling voor werkzaamheden heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van een vrijwillige vergoeding boven op het loon dat zij reeds voor verrichte arbeid hebben ontvangen voor de extra uren.
Toepassing anoniementarief artikel 26b Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB)
13. In artikel 26b Wet op de loonbelasting 1964 ( Wet LB) is, voor zover van belang, bepaald dat het anoniementarief van toepassing is indien een werknemer zijn naam, adres, woonplaats of zijn BSN-nummer niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt, dan wel bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, de inhoudingsplichtige zijn identiteit niet heeft vastgesteld en heeft opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid, onderdeel f. Daarnaast volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1996 dat het anoniementarief ook van toepassing is indien de inhoudingsplichtige geen inzicht verschaft in de hoogte van de lonen die aan elk van de desbetreffende werknemer is uitbetaald. [3] Nu, in het onderhavige geval door eiseres geen inzicht is verschaft in de uitbetaalde “zwarte” lonen aan de betreffende werknemers, heeft verweerder terecht het anoniementarief toegepast.
Brutering
14. Gesteld noch gebleken is dat eiseres alsnog de loonheffing gaat verhalen op de werknemers, zijnde zijn eigen personeel en de uitzendkrachten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder terecht de gebruteerde tarieven heeft toegepast.
Vergrijpboete 2015
15.1
Op grond van artikel 67f AWR kan een vergrijpboete worden opgelegd tot 100% van de grondslag, indien het aan opzet of grove schuld van belastingplichtige te wijten is dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan, gedeeltelijk of niet wordt voldaan of afgedragen.
15.2
Op verweerder rust de bewijslast om aan te tonen dat er sprake is van opzet met betrekking tot de te weinig afgedragen belasting. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. De rechtbank verwijst daartoe naar het onder 9 overwogene. Nu eiseres bewust de contante loonbetalingen buiten de loonadministratie heeft gehouden, heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er te weinig belasting zou worden afgedragen, waardoor er sprake is van opzet.
Pleitbaar standpunt
15.3
De stelling van eiseres dat er sprake is van een pleitbaar standpunt, houdt geen stand aangezien eiseres bewust de betalingen zonder medeweten van de uitzendbureaus contant heeft uitbetaald aan de werknemers, zonder deze te verlonen dan wel te laten uitbetalen door de uitzendbureaus. Ook heeft eiseres verklaard niet met urenbriefjes te werken, terwijl er over het jaar 2015 wel een urenbriefje is aangetroffen bij eiseres. Het voorgaande geeft eerder blijk van het feit dat eiseres wist dat zij door deze werkwijze te weinig loonheffingen afdroeg.
Omkering van de bewijslast
15.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008 [4] overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de grondslag van de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent niet dat vaststelling van de aanslag met omkering van de bewijslast in alle gevallen leidt tot matiging van de boete. De rechtbank acht – gelet op de ernst en vooral omvang van het vergrijp – de door verweerder opgelegde boete passend en geboden.
Undue delay
15.5
De duur van de procedure vormt voor de rechtbank evenwel aanleiding de vergrijpboete te matigen, nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 12 december 2019 geldt als aanvangsmoment van de in aanmerking te nemen termijn aangezien op dat moment de boeten zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 4 oktober 2023. Sinds de aankondiging van de boeten is dus (afgerond) vier jaar verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met afgerond twee jaar (undue delay). [5] De boete wordt daarom gematigd met 20 percent. [6] Nu verweerder de boete reeds met 10% heeft verminderd, zal de rechtbank de boete verder matigen met 10%. De rechtbank zal de boete over het jaar 2015 dus verminderen met € 24.794 (10% van € 247.947) tot € 223.153(€ 247.947 -/- € 24.794).
Belastingrente
16. De stelling van eiseres dat de belastingrente dient te worden verminderd tot nihil aangezien er door het punitieve karakter van de belastingrente sprake is van een dubbele bestraffing naast het opleggen van een vergrijpboete, volgt de rechtbank niet. Daartoe verwijst zij naar het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2003, waarin is geoordeeld dat belastingrente niet als criminal charge in de zin van in de zin van artikel 6 van het EVRM kan worden aangemerkt. [7] Overigens is niet gebleken dat de belastingrente tot een onjuist bedrag is bepaald.
17. Nu de vergrijpboete over 2015 dient te worden verminderd is het beroep in zoverre gegrond. Het beroep tegen de naheffingsaanslag loonheffingen 2015 en de in rekening gebrachte belastingrente is ongegrond.
Jaar 2014
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres over het jaar 2014 de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat uit de verklaringen van de uitzendkrachten niet is vast komen te staan dat ook in 2014 structureel sprake is geweest van het zwart uitbetalen van uitzendkrachten. Ook steunbewijs voor deze handelswijze – waarover verweerder voor wat betreft de het jaar 2015 in de vorm van rittenregistraties en een werkbriefje wel beschikt – ontbreekt. Verweerder heeft, behoudens de berekening van het gewerkte aantal uren, geen nadere onderbouwing gegeven. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt door verweerder dat eiseres over het jaar 2014 niet de vereiste aangifte loonheffingen heeft gedaan, waardoor er geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast. Als gevolg daarvan rust op verweerder de bewijslast met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het jaar 2014.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, nu hieraan slechts een afgeleide van de schatting over 2015 ten grondslag heeft gelegen, waarbij bovendien is uitgegaan van verklaringen die op dát jaar zagen, zodat de naheffingsaanslag over het jaar 2014, alsmede de daarbij opgelegde vergrijpboete en beschikking heffingsrente, dienen te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.
Immateriële schadevergoeding jaren 2014 en 2015
19. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. Het bezwaarschrift is op 8 januari 2020 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan, waardoor de bezwaar- en beroepsfase 3 jaar en bijna 9 maanden hebben geduurd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijke termijn zou moeten worden verlengd. Het voorgaande betekent dat de redelijke termijn met afgerond (naar boven) twee jaren is overschreden. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 2.000, waarvan € 1.900 te vergoeden door verweerder en € 100 te vergoeden door de Staat. Deze vergoeding ziet op beide beroepen, aangezien belastingjaren 2014 en 2015 in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. [8] Voorts zijn de naheffingsaanslagen bijna gelijktijdig opgelegd en de behandeling van het bezwaar en beroep daaromtrent hebben gelijktijdig plaatsgevonden. De in bezwaar en beroep naar voren gebrachte geschilpunten zijn in essentie voor de belastingjaren gelijk, zodat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat ieder belastingjaar afzonderlijk tot spanning en frustratie bij eiseres heeft geleid.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.970 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Nu er sprake is van samenhangende zaken, ziet de proceskostenvergoeding op beide zaken.
Beslissing
Zaaknummer SGR 22/1404 (Naheffingsaanslag LH 2014)
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag alsmede de vergrijpboete;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.900;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.970;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
Zaaknummer SGR 22/1405 (Naheffingsaanslag LH 2015)
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de naheffingsaanslag en gegrond ten aanzien van de vergrijpboete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de vergrijpboete;
- vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 223.153.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Heel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.EHRM 20 januari 2009, 26766/05, 22228/06
4.ECLI:NL:HR:2008:BC1962 (https://www.ndfr.nl/content/ECLI_NL_HR_2008_BC1962)
5.ECLI:NL:HR:LJN AO9006 (https://www.ndfr.nl/content/ECLI_NL_PHR_2005_AO9006)
6.ECLI:NL:GHSHE:2018:2713 (https://www.ndfr.nl/content/ECLI_NL_GHSHE_2018_2713)
7.ECLI:NL: HR: 2003:AF4151
8.ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2