15.5De duur van de procedure vormt voor de rechtbank evenwel aanleiding de vergrijpboete te matigen, nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 12 december 2019 geldt als aanvangsmoment van de in aanmerking te nemen termijn aangezien op dat moment de boeten zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 4 oktober 2023. Sinds de aankondiging van de boeten is dus (afgerond) vier jaar verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met afgerond twee jaar (undue delay).De boete wordt daarom gematigd met 20 percent.Nu verweerder de boete reeds met 10% heeft verminderd, zal de rechtbank de boete verder matigen met 10%. De rechtbank zal de boete over het jaar 2015 dus verminderen met € 24.794 (10% van € 247.947) tot € 223.153(€ 247.947 -/- € 24.794).
16. De stelling van eiseres dat de belastingrente dient te worden verminderd tot nihil aangezien er door het punitieve karakter van de belastingrente sprake is van een dubbele bestraffing naast het opleggen van een vergrijpboete, volgt de rechtbank niet. Daartoe verwijst zij naar het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2003, waarin is geoordeeld dat belastingrente niet als criminal charge in de zin van in de zin van artikel 6 van het EVRM kan worden aangemerkt.Overigens is niet gebleken dat de belastingrente tot een onjuist bedrag is bepaald.
17. Nu de vergrijpboete over 2015 dient te worden verminderd is het beroep in zoverre gegrond. Het beroep tegen de naheffingsaanslag loonheffingen 2015 en de in rekening gebrachte belastingrente is ongegrond.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres over het jaar 2014 de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat uit de verklaringen van de uitzendkrachten niet is vast komen te staan dat ook in 2014 structureel sprake is geweest van het zwart uitbetalen van uitzendkrachten. Ook steunbewijs voor deze handelswijze – waarover verweerder voor wat betreft de het jaar 2015 in de vorm van rittenregistraties en een werkbriefje wel beschikt – ontbreekt. Verweerder heeft, behoudens de berekening van het gewerkte aantal uren, geen nadere onderbouwing gegeven. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt door verweerder dat eiseres over het jaar 2014 niet de vereiste aangifte loonheffingen heeft gedaan, waardoor er geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast. Als gevolg daarvan rust op verweerder de bewijslast met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het jaar 2014.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, nu hieraan slechts een afgeleide van de schatting over 2015 ten grondslag heeft gelegen, waarbij bovendien is uitgegaan van verklaringen die op dát jaar zagen, zodat de naheffingsaanslag over het jaar 2014, alsmede de daarbij opgelegde vergrijpboete en beschikking heffingsrente, dienen te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.
Immateriële schadevergoeding jaren 2014 en 2015
19. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. Het bezwaarschrift is op 8 januari 2020 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan, waardoor de bezwaar- en beroepsfase 3 jaar en bijna 9 maanden hebben geduurd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijke termijn zou moeten worden verlengd. Het voorgaande betekent dat de redelijke termijn met afgerond (naar boven) twee jaren is overschreden. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 2.000, waarvan € 1.900 te vergoeden door verweerder en € 100 te vergoeden door de Staat. Deze vergoeding ziet op beide beroepen, aangezien belastingjaren 2014 en 2015 in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.Voorts zijn de naheffingsaanslagen bijna gelijktijdig opgelegd en de behandeling van het bezwaar en beroep daaromtrent hebben gelijktijdig plaatsgevonden. De in bezwaar en beroep naar voren gebrachte geschilpunten zijn in essentie voor de belastingjaren gelijk, zodat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat ieder belastingjaar afzonderlijk tot spanning en frustratie bij eiseres heeft geleid.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.970 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Nu er sprake is van samenhangende zaken, ziet de proceskostenvergoeding op beide zaken.
Zaaknummer SGR 22/1404 (Naheffingsaanslag LH 2014)
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag alsmede de vergrijpboete;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.900;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.970;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
Zaaknummer SGR 22/1405 (Naheffingsaanslag LH 2015)
- verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de naheffingsaanslag en gegrond ten aanzien van de vergrijpboete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de vergrijpboete;
- vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 223.153.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Heel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).