ECLI:NL:HR:2002:AE8728
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag loonbelasting en inhoudingsplichtigheid werkgever
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2000, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 30 juni 1995, bedroeg ƒ 419.187 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100 procent. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding verleend. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde, de naheffingsaanslag handhaafde, maar wel kwijtschelding verleende voor een deel van de verhoging, ten bedrage van ƒ 94.187.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad beoordeelt de middelen van belanghebbende, waarbij het Hof had geoordeeld dat belanghebbende als werkgever van de betrokken werknemers moet worden aangemerkt, en dat zij op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig was voor het 'zwart' uitbetaalde loon. Het eerste middel van belanghebbende, dat betoogt dat het uitzendbureau als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt, faalt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat belanghebbende de uitbetalingen heeft gedaan en dat er geen opgave aan het uitzendbureau is gedaan van een significant aantal gewerkte uren.
De overige middelen leiden evenmin tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 11 oktober 2002 door de vice-president E. Korthals Altes, met de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.