ECLI:NL:RBDHA:2023:16416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/6401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het opleggen van een last onder dwangsom in verband met drugshandel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2023, in de zaak tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Den Haag, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Klein Molekamp, had een dwangsom van € 2.500 per geconstateerde overtreding opgelegd gekregen, met een maximumbedrag van € 10.000, vanwege vermeende drugshandel. De burgemeester had op basis van een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Den Haag geconcludeerd dat eiser zich regelmatig op straat bevond met het doel drugs te verhandelen. Eiser betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om deze last op te leggen en stelde dat er geen sprake was van een overtreding van de APV.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen, aangezien de APV bedoeld is om de openbare orde te handhaven en overlast door drugshandel tegen te gaan. De rechtbank vond dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom de last noodzakelijk was, gezien de overlast die drugshandel in het centrumgebied van Den Haag met zich meebracht. Eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat de bestuurlijke rapportage onjuist was, en de rechtbank concludeerde dat de last onder dwangsom niet disproportioneel was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de last onder dwangsom gehandhaafd blijft. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Klein Molekamp),
en

de burgemeester van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigden: R.M. Noppers en G. Zwagermaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een last onder dwangsom.
1.1
Verweerder heeft bij besluit van 4 maart 2022 (primaire besluit) aan eiser een dwangsom opgelegd van € 2.500 per geconstateerde overtreding van artikel 2:74, eerste lid van de APV van Den Haag (hierna APV) per dag, met een maximumbedrag van €10.000,-. Bij besluit van 31 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft op 20 januari 2022 een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Den Haag ontvangen, waaruit volgens verweerder naar voren komt dat uit observaties van de politie blijkt dat eiser regelmatig contact heeft met verschillende harddrugsgebruikers en dat hij aan deze personen harddrugs verstrekt. Hieruit is volgens verweerder genoegzaam af te leiden dat eiser zich diverse keren op de weg heeft bevonden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen.
3. Verweerder heeft gelet op de bestuurlijke rapportage aan eiser een last onder dwangsom [1] opgelegd. De last onder dwangsom houdt in dat eiser zich per direct niet op een openbare plaats binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Den Haag mag ophouden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Als eiser niet voldoet aan deze lastgeving, verbeurt hij een dwangsom van € 2.500 per geconstateerde overtreding van artikel 2:74, eerste lid van de APV per dag, met een maximumbedrag van
€ 10.000.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. Verweerders bevoegdheid is gericht op de openbare orde. Het voorkomen van overlast en een poging jongeren te weerhouden (verdere) criminaliteit in te gaan valt hier niet onder. Met de enkele stelling van verweerder dat drugscriminaliteit tot een verstoring van de openbare orde leidt is onvoldoende om het optreden van verweerder te rechtvaardigen of om vast te kunnen stellen dat optreden in het belang van de openbare orde noodzakelijk is of blijkt. Ook de stelling dat er een preventieve werking vanuit gaat is hiertoe niet voldoende, nu verweerder slechts mag optreden tegen actuele en acute situaties. Door bestuursrechtelijk op te treden, omdat het strafrecht tekortschiet is er sprake van détournement de pouvoir. Het doet af aan eisers rechtsbescherming en brengt hem in een ongunstigere positie. Verder voert eiser aan dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft geschonden, omdat niet uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat hij het kennelijke doel had om op de weg drugs te verhandelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Was verweerder bevoegd?
5. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast als gevolg van drugshandel op straat. Om hier toch in te voorzien heeft de gemeente Den Haag in de APV een artikel opgenomen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten als doel heeft. Artikel 2:74 van de APV is opgenomen om overlast op straat tegen te gaan. Volgens de gegeven toelichting op de APV kan straathandel in drugs leiden tot een verstoring van de openbare orde. Dit volgt ook uit de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] . Gelet hierop en omdat de gemeenteraad op grond van artikel 149 van de Gemeentewet de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt, waaronder het belang van de handhaving van de openbare orde, is er geen grond voor het oordeel dat de verweerder buiten zijn verordenende bevoegdheid is getreden door het verbod van artikel 2:74 van de APV in die verordening op te nemen.
5.1.
Verweerder heeft er in het voornemen op gewezen dat uit de bestuurlijke rapportage naar voren komt dat de drugshandel voornamelijk plaatsvindt in het centrumgebied. In dit verzorgingsgebied zijn veel winkels, horecagelegenheden, woonwijken en politiek gevoelige objecten gevestigd. De handel van drugs in dit gebied zorgt voor overlast bij de vele bezoekers, inwoners en ondernemers. Verder heeft handel in drugs een aanzuigende werking op criminele activiteiten en heeft het een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft daarmee voldoende specifiek gemotiveerd waarom optreden in het belang van de openbare orde noodzakelijk is.
5.2.
Van artikel 2:74 van de APV gaat een preventieve werking uit. De last wordt opgelegd om de handel in drugs te voorkomen en zo de negatieve effecten van de handel in drugs tegen te gaan. Anders dan eiser betoogt ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen preventieve werking vanuit mag gaan. De rechtbank vindt daarbij steun in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 11 mei 2022 [3] , waarin is benadrukt dat een last onder dwangsom een herstelsanctie is, met als doel het voorkomen van herhaling van de overtreding van artikel 2:74 van de APV. Als eiser niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. Hij heeft dit daarom zelf in de hand. Daarom kan niet worden gezegd dat de last, die gedurende twee jaar lang voor heel Den Haag geldt, disproportioneel is zoals eiser stelde op zitting.
5.3
Ter zitting is de pilot besproken die enige tijd gedraaid heeft om het dealen op straat te verminderen. Verweerder heeft daarover toegelicht dat daarbij sprake was een aanpak met drie pijlers: de last onder dwangsom, het zorgtraject en het strafrechtelijke traject. In tegenstelling tot hetgeen eiser ter zitting heeft gesteld heeft verweerder aangegeven dat er op verschillende momenten is bekeken of eiser in een zorgtraject zit. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Eiser heeft hiermee geen gebrek in de bevoegdheid tot opleggen van de dwangsom aannemelijk gemaakt.
Is er sprake van strijd met het beginsel van détournement de pouvoir?
6
.Dat er naast een bestuurlijke sanctie ook de mogelijkheid bestaat om strafrechtelijk op te treden, maakt niet dat de bevoegdheid van verweerder om bestuursrechtelijk op te treden in strijd is met détournement de pouvoir [4] . De last onder dwangsom is niet strafrechtelijk van aard [5] . Bovendien, als eiser niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij geen dwangsom. De zwaarte van de last is in die zin beperkt.
Is er sprake van een overtreding?
7. Verweerder mag in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. [6] In deze zaak gaat het om een bestuurlijke rapportage die is opgemaakt op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, waarbij in de rapportage geen eigen waarnemingen zijn weergegeven. Verweerder mag ook van zo’n rapportage uitgaan, tenzij wat eiser aanvoert twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage. [7]
7.1
Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal. De enkele stelling van eiser ter zitting dat jongens hem ten onrechte als dealer hebben aangewezen is daartoe onvoldoende. Op basis van de rapportage heeft verweerder kunnen concluderen dat voldoende aanknopingspunten zijn om het gevaar van herhaling vast te stellen. Eiser heeft namelijk diverse keren contact gehad met drugsgebruikers, de politie heeft overdrachten waargenomen tussen eiser en harddrugsgebruikers, bij fouilleringen zijn drugsbolletjes aangetroffen, en uit verklaringen van harddrugsgebruikers is gebleken dat eiser drugs heeft verkocht. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zich op de weg bevond met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Onder deze omstandigheden was verweerder dus bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 5:21 van de Awb en artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:400.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117, rechtsoverweging 4.4.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1361.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780.