ECLI:NL:RBDHA:2023:15786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de herleidingsmethode

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ontvangen, die door de inspecteur was opgelegd. De naheffingsaanslag was aanvankelijk vastgesteld op € 6.054, maar na een uitspraak op bezwaar was dit bedrag verlaagd tot € 5.000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze naheffingsaanslag, waarbij hij aanvoerde dat de verschuldigde Bpm niet hoger mocht zijn dan de herrekende bruto Bpm van vergelijkbare voertuigen die al op de Nederlandse markt waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing was, omdat de auto vanuit Zwitserland was ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de bewijslast droeg voor zijn stelling dat de naheffingsaanslag onterecht was. De rechtbank heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 21.250, zoals gehanteerd in de uitspraak op bezwaar, en heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/4430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2022 de naheffingsaanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Namens eiser is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 4 juli 2019 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf (de auto).
2. De auto is op 20 mei 2019 opgenomen door een taxateur van JB Taxaties B.V. (de taxateur). Daarvan is op 14 juni 2019 een taxatierapport opgesteld (het taxatierapport). De taxateur gaat uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.900. Deze waarde is gebaseerd op een aantal referentievoertuigen. Met inachtneming van een waardevermindering wegens schade aan de auto is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 2.500.
3. Op 29 juli 2019 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. De bevindingen van DRZ zijn vastgelegd in een “Onderzoek waardebepaling” (het DRZ-rapport). Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 42.844, een netto catalogusprijs van € 27.147 en een handelsinkoopwaarde van € 24.746 (op basis van Eurotax XchangeNet). Door DRZ is een bedrag van € 3.509 aan schade aannemelijk geacht, waarvan € 2.696 (77%) als waardevermindering in aanmerking is genomen.
4. De auto is op 9 augustus 2019 te naam gesteld.
5. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 586 en is op aangifte voldaan.
6. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 6.054. Daarbij is € 41 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is een waardevermindering van € 2.696 in verband met schade in aanmerking genomen.
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.000, uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 21.250.
Geschil
8. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
  • of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
  • of verweerder de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen;
  • of verweerder de historische nieuwprijs op het juiste bedrag heeft vastgesteld;
  • of verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met een extra waardevermindering in verband met een schadeverleden.
Beoordeling van het geschil
Herleidingsmethode
9. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom te worden vastgesteld middels de herleidingsmethode.
10. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de auto is ingevoerd vanuit Zwitserland. Hierdoor is artikel 110 van het VWEU in dit geval niet van toepassing. Reeds daarom volgt de rechtbank eiser niet in de door hem voorgestane berekeningsmethode.
(Ex)schade
11. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiser, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt. [1]
12. Voor de keuze om de afschrijving met een taxatierapport te berekenen, gelden de voorwaarden zoals gesteld in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Bpm. In het destijds geldende vierde lid van dat artikel staat dat het rapport moet zijn opgemaakt “ten hoogste een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert”.
12. De inspectie door de taxateur heeft op 20 mei 2019 plaatsgevonden, een maand en 14 dagen voor het doen van aangifte op 4 juli 2019. In de tijd tussen de inspectie op 20 mei 2019 en de schouw door DRZ op 29 juli 2019 is de staat van de auto ingrijpend gewijzigd. De rechtbank concludeert hieruit dat niet kan worden vastgesteld of het taxatierapport de staat van de auto weergeeft ten tijde van de aangifte, wat wel een vereiste is dat aan een taxatierapport wordt gesteld. De rechtbank verwerpt om die reden het taxatierapport, en zal ook, overigens conform het standpunt van verweerder, geen waarde hechten aan het DRZ-rapport. [2] Dit brengt mee dat in dit geval geen waardevermindering als gevolg van (ex)schade in aanmerking kan worden genomen.
14. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een handelsinkoopwaarde van € 21.250, zijnde de in de uitspraak op bezwaar gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
Historische nieuwprijs
15. Eiser heeft aangevoerd dat voor het berekenen van de procentuele afschrijving moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 46.131. Daarbij gaat hij uit van de in het DRZ-rapport vermelde netto catalogusprijs van € 27.147, een bedrag aan omzetbelasting van € 5.700 en een bedrag aan bruto Bpm van € 13.284 op basis van een CO2-uitstoot van 134 gr/km. Dit standpunt – wat daar verder ook van zij – kan eiser niet baten. Nu, gelet op hetgeen onder 14 is overwogen, moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 21.250, zou het in aanmerking nemen van een historische nieuwprijs van € 46.131 niet leiden tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag lager dan € 5.000.
Belastingrente
16. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Conclusie
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).