ECLI:NL:RBDHA:2023:15771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.6022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon, referent. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 26 augustus 2021, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 2 februari 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2023 behandeld, waarbij de referent, een tolk en de gemachtigde van eiseres aanwezig waren. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres is aangetoond, maar dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden in Turkije, hoewel zwaar, niet voldoende zijn om aan te nemen dat het vertrek van referent naar Nederland gedwongen was. De rechtbank wijst erop dat referent in Turkije in zijn eigen onderhoud kon voorzien en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven daar uit te oefenen.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier, en is openbaar gemaakt op 16 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.H.E. de Koningh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] (referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, M. Chelboukh als tolk en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een mvv voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ af heeft kunnen wijzen. De rechtbank legt hieronder uit, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
3.1
Referent is op 19 mei 2021 een asielvergunning verleend. Referent en zijn gezin zijn gevlucht uit Syrië. Referent heeft eind 2018/begin 2019 Turkije verlaten. Zijn moeder, dit is eiseres, zijn broer [naam 2] en zijn zussen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] zijn achtergebleven in Turkije.
3.2
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres is aangetoond en dat referent jongvolwassene is. Ook stelt de rechtbank vast dat het beroep niet meer ziet op referents zus [naam 5] , zoals eiseres in haar aanvullende gronden van beroep van 4 april 2023 heeft aangegeven. In geschil zijn de vragen of (1) referent voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, (2) of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en (3) of verweerder de belangenafweging juist heeft gedaan.
Voldoet referent aan het jongvolwassenenbeleid?
4. Op grond van het jongvolwassenenbeleid neemt verweerder familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] aan tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s), zonder dat sprake hoeft te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
4.1
Verweerder heeft de mvv-aanvraag onder meer afgewezen omdat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Verweerder werpt tegen dat referent tot aan zijn vertrek niet met eiseres in een gezinsband samenleeft (sub b) en dat hij in Turkije in zijn eigen onderhoud heeft voorzien (sub c). Uit de verklaringen van referent kan volgens verweerder worden opgemaakt dat zijn vertrek geen gedwongen karakter had, maar dat het eerder zijn eigen keuze was om ergens anders een bestaan op te bouwen. Er is geen sprake van een vluchtsituatie. Hoewel verweerder kan begrijpen dat de omstandigheden in Turkije slecht kunnen zijn, hecht hij belang aan het feit dat de andere gezinsleden in Turkije zijn gebleven en niet zijn vertrokken. Referent heeft verklaard dat zijn broer en zijn zussen in Turkije wonen en een eigen bestaan hebben opgebouwd. Dat referent en eiseres in Syrië en Turkije als gezin samenleefden doet hier niet aan af. Referent heeft voorts verklaard dat hij samen met zijn moeder, broer en zussen heeft gewerkt in de katoenbouw en in de landbouw. Toen zijn moeder stopte met werken, zijn referent en zijn oudere broer Ali geld gaan verdienen om het gezin te onderhouden.
4.2
Eiseres betwist dat het vertrek van referent geen gedwongen karakter had. De situatie in Turkije was dermate slecht dat referent verder moest vluchten en dat de rest van zijn gezin hem zou nareizen naar Nederland. Zij hebben in Turkije slechts een tijdelijke bescherming en riskeren om te worden uitgezet naar Syrië. Referent heeft onder zeer erbarmelijke omstandigheden moeten werken om te kunnen overleven en zij werden gediscrimineerd, zoals hij heeft verklaard. Referent heeft zich niet zelfstandig en moeiteloos kunnen handhaven; eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (hierna: de Afdeling). Verweerder heeft dit niet op kenbare wijze in zijn beoordeling betrokken.
Verder voert eiseres aan dat uit de Werkinstructie 2020/16 volgt dat een gedwongen scheiding tussen een jongvolwassene en zijn ouders niet uitsluitend het gevolg hoeft te zijn van een vluchtsituatie, maar ook gelegen kan zijn in een verblijf in slechte omstandigheden en een onhoudbare situatie [3] . Eiseres verwijst ook naar de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Boughanemi tegen Frankrijk en El Boujaidi tegen Frankrijk, waaruit volgt dat voldoende is dat referent nog geen eigen gezin heeft gevormd. De andere contra-indicaties (zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien) staan er volgens die jurisprudentie niet aan in de weg om gewoon gezinsleven aan te kunnen nemen.
4.3
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat referent tot aan zijn vertrek niet met eiseres in een gezinsband heeft samengeleefd. Niet in geschil is dat referent en eiseres tot het vertrek van referent naar Nederland met elkaar samenwoonden. Dat neemt echter niet weg dat verweerder in zijn besluitvorming ook omstandigheden kan en mag betrekken waaruit blijkt dat referent niet langer meer in een gezinsband met zijn moeder leeft omdat de scheiding een vrijwillig karakter heeft. De rechtbank neemt met verweerder aan dat de verblijfsomstandigheden van referent en eiseres in Turkije zwaar waren en dat zij goede redenen zagen om naar een ander land te gaan, maar dit neemt niet weg dat het vertrek van referent niet gedwongen was. Zoals referent zelf heeft verklaard op de hoorzitting hadden zij in Turkije een verblijfsplaats/huis en werk en konden zij voorzien in hun levensonderhoud [4] . Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres en referent in het bezit zijn van een tijdelijke bescherming (Kimlik) en dat niet bestreden is dat zij hiermee toegang hadden tot de gezondheidszorg. Dat blijkt ook uit de door eiseres overgelegde foto bij de huisarts in Turkije. Gezien deze omstandigheden vindt de rechtbank met verweerder dat het als een eigen keuze van referent moet worden gezien om ‘verder te vluchten’ en zo de gezinsband met eiseres vrijwillig te beëindigen.
4.4
Eiseres voert over de voorwaarde sub c aan dat referent in Turkije in een gezinsband samenleefde en als minderjarige gedwongen was om werkzaamheden te verrichten om zijn gezin te ondersteunen.
4.5
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van referent blijkt dat referent meewerkte met het hele gezin, dat eiseres en referents zus op een later moment niet meer werkten en dat referent eind 2018/begin 2019 samen met zijn broer werkte om het gezin te onderhouden [5] . De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van een situatie dat referent niet in zijn eigen onderhoud voorzag geen sprake is. Hij voorzag immers, zo begrijpt de rechtbank, niet alleen in zijn eigen onderhoud maar onderhield ook zijn gezin. De stelling van eiseres dat referent wel moest werken, maakt dat niet anders, waar het om gaat is dat referent feitelijk in zijn onderhoud voorzag.
4.6
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, in tegenstelling tot hetgeen eiseres stelt, conform de vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] , bij de beoordeling of het jongvolwassenenbeleid van toepassing is, alle van belang zijnde aspecten heeft meegewogen. De rechtbank is tevens van oordeel dat uit de door eiseres genoemde arresten niet volgt dat het jongvolwassenbeleid in strijd is met het Europese recht. In het door verweerder aangehaalde arrest van het EHRM Azerkane tegen Nederland [7] heeft verweerder de bevestiging kunnen lezen dat het jongvolwassenenbeleid niet in strijd is met het Europese recht.
4.7
Verweerder heeft gelet op al het voorgaande kunnen concluderen dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is.
Is er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
5. Valt het meerderjarige kind niet onder dit jongvolwassenenbeleid, dan is er sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kind als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zo’n afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, is een aantal factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Ook mag gewicht worden toegekend aan de vraag of de door het afhankelijke familielid benodigde zorg exclusief door de referent kan worden gegeven of dat ook andere familieleden of derden die zorg kunnen verschaffen. Geen van deze factoren is op zichzelf of in combinatie met een andere factor per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Steeds zullen alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen [8] .
5.1
Verweerder heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie waardoor er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel referent tot zijn vertrek heeft samengewoond met eiseres, is hij zelfstandig naar Nederland gekomen waaruit volgt dat zijn familie niet dermate afhankelijk van hem was dat zijn aanwezigheid in Turkije vereist was. Zijn zussen en broer in Turkije kunnen de zorg voor hun moeder op zich nemen en referent kan hen blijven steunen vanuit Nederland. Referent heeft ze al een keer in Turkije bezocht. Niet is gebleken dat de zorg alleen door referent kan worden gegeven.
5.2
Eiseres voert aan dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Verweerder heeft onvoldoende gewicht gehecht aan het feit dat zij al zeer langdurig (20 jaar) samenwonen, dat zij bewijstukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat referent een structurele financiële bijdrage levert. Dat financiële hulp ook op afstand gecontinueerd kan worden is een element dat enkel een rol kan spelen bij de daaropvolgende belangenafweging [9] . Tevens is er sprake van emotionele afhankelijkheid. Sinds de aankomst van referent in Nederland heeft hij last van trillende handen vanwege stress, eenzaamheid en verdriet vanwege het gemis. Eiseres heeft bovendien medische zorg nodig en referents broers en zussen kunnen deze zorg niet verlenen. Verder heeft verweerder er onvoldoende rekening mee gehouden dat de banden van eiseres met Nederland sterk zijn omdat referent hier een asielvergunning heeft. Er is sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Er is een subjectieve belemmering ten aanzien van Turkije omdat eiseres slechts tijdelijke bescherming heeft.
Verder voert eiseres aan dat de norm die wordt gehanteerd niet duidelijk is. Het is niet duidelijk wat onder een gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie wordt verstaan, bezien in het licht van verschillende landen en culturen. De afhankelijkheid gaat verder bij mensen die traumatische ervaringen hebben gehad, dan bij mensen die dit niet hebben gehad.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het feit dat referent voor zijn vertrek uit Syrië en Turkije met eiseres samenwoonde op zichzelf te weinig is om aan te nemen dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid die uitstijgt boven de gebruikelijke banden tussen een moeder en haar (nu meerderjarige) zoon. Anders dan in de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waar eiseres op wijst, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres financieel afhankelijk is van referent. Dat referent structureel financieel bijdraagt aan de kosten voor het levensonderhoud van eiseres, heeft hij niet onderbouwd. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat referent en eiseres niet hebben onderbouwd dat eiseres vanwege medische redenen van de zorg van referent afhankelijk is. Dat eiseres exclusief afhankelijk is van referent is onvoldoende aannemelijk gemaakt, omdat referent ook nog een broer en zussen heeft in Turkije. De enkele stelling dat zij als familie veel met elkaar hebben meegemaakt en dat alleen daaruit al een emotionele afhankelijkheid blijkt, vindt de rechtbank in het licht van het bovenstaande niet genoeg. De rechtbank concludeert dat, ook als wordt aangenomen dat zij samen veel hebben meegemaakt en met zware omstandigheden te maken hebben gehad, referent en eiseres niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
Heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen?
6. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [10] , rust op Nederland bij een eerste toelating slechts onder bijzondere omstandigheden een verplichting om de vreemdeling hier verblijf toe te staan. Zoals eiseres terecht aanvoert, gaat het dus niet om
zeerbijzondere omstandigheden, maar om bijzondere omstandigheden. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend. Dit betekent echter nog niet dat verweerders belangenafweging op zichzelf onjuist is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Eiseres voert aan dat de belangenafweging van verweerder onjuist is geweest omdat het belang van gezinshereniging volgens de Afdeling zwaarder weegt dan het economisch belang [11] . Ook in het geval van eiseres zal referent haar opnemen. Eiser is per 1 maart 2023 in dienst getreden als Allround Medewerker bij IFB Contracting met een maandsalaris van € 1.950,-. Hij voldoet aan het normbedrag. Verweerder is tegenstrijdig door enerzijds te stellen dat de medische omstandigheden van eiseres niet zijn onderbouwd en anderzijds te stellen dat zij een beroep zal doen op het zorgstelsel.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het ontbreken van familie- of gezinsleven dat bescherming behoeft tussen eiseres enerzijds en referent anderzijds niet ten onrechte zwaar in het nadeel van hen bij de belangenafweging heeft gewogen. Verweerder heeft in het voordeel kunnen meewegen dat niet is gebleken van antecedenten, hun identiteit vaststaat en dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar niet ten onrechte in het nadeel meegewogen dat er geen subjectieve belemmering is om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen. Daarbij mag verweerder meewegen dat eiseres beschikt over een tijdelijke bescherming op basis van een Kimlik en zij daarmee, hetgeen eiseres ter zitting heeft erkend, toegang heeft tot (onder meer) de gezondheidszorg. Verweerder heeft hierbij ook van belang kunnen achten dat er een zekere mate van binding met Turkije is, omdat eiseres al sinds 2016 in Turkije is, zij daar heeft gewerkt en dat daar meerdere gezinsleden werken en wonen.
Verweerder heeft verder in het nadeel kunnen meewegen dat gezien de gestelde medische situatie van eiseres, het aannemelijk is dat de kosten ten laste komen van de Nederlandse staat. Dat referent momenteel werkt en een vast inkomen heeft, is weliswaar een positieve ontwikkeling, maar daarmee is nog niet gezegd dat er geen kosten zullen zijn die ten laste komen van de Nederlandse staat. In de uitspraak van de Afdeling waarnaar eiseres verwijst is niet in het algemeen geoordeeld dat het belang van gezinshereniging zwaarder weegt dan het economisch belang van Nederland. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in het licht van alle omstandigheden van dit geval het economisch belang van Nederland niet zwaarder weegt dan het belang van betrokkene bij gezinshereniging. De omstandigheden van eiseres zijn echter niet vergelijkbaar met de omstandigheden in de uitspraak van de Afdeling.
Is de Gezinsherenigingsrichtlijn [12] van toepassing?
7. Eiseres voert tot slot aan dat zij valt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn waardoor er gunstigere voorwaarden van toepassing zijn. De Gezinsherenigingsrichtlijn beschermt het recht op gezinshereniging in Nederland. Verweerder heeft hier geen rekening mee gehouden.
7.1
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen rechten aan de Gezinsherenigingsrichtlijn kan ontlenen omdat eiseres onder artikel 4, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt en de Nederlandse staat de facultatieve bepalingen van artikel 4, tweede lid, niet heeft geïmplementeerd.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Eiseres verwijst naar ECLI:NL:RVS:2019:2863.
3.Eiseres verwijst naar ECLI:NLRBDHA:2021:9197.
4.Zie pagina’s 2 en 3 van het gehoorverslag.
5.Zie pagina 5 van het gehoorverslag.
6.Zie de uitspraak van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1260, onder 4, en de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:218, onder 4.1.
7.Arrest van het EHRM van 2 juni 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD00313816, rechtsoverweging 64.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
9.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11425.
10.Zie bijvoorbeeld. ECLI:NL:RVS:2021:2159.
12.Richtlijn 2003/86/EG.