ECLI:NL:RBDHA:2023:11425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag van Afghaanse eiser op basis van afhankelijkheidsrelatie met referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Iran verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel om bij zijn meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag is door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet zou voldoen aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv en er volgens de staatssecretaris geen sprake zou zijn van een beschermenswaardig familieleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd door te beoordelen of eiser zonder zijn zoon zelfstandig kan functioneren. De rechtbank oordeelt dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon verder gaat dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen ouder en kind. Eiser is financieel afhankelijk van zijn zoon, die hem regelmatig geld toestuurt, en er is sprake van een sterke emotionele band tussen hen, versterkt door hun gezamenlijke verleden en de moeilijke omstandigheden waaronder zij hebben geleefd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De staatssecretaris is opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval de termijn wordt overschreden, en zijn de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/2206
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 juni 2020 tot verlening van een mvv [1] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon 1] ’ (referent) afgewezen.
Op 8 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het op 9 augustus 2021 ingediende bezwaar.
Met het besluit van 22 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [2] heeft het beroep van 8 april 2022 mede betrekking op dit besluit.
Op 22 september 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, richt het beroep zich ook tegen dit aanvullende besluit. Het besluit van 22 april 2022 en het besluit van 22 september 2022 worden hierna samen aangeduid als het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [de persoon 2] als tolk in de Dari taal. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en verblijft momenteel in Iran. Hij beoogt verblijf in Nederland bij referent, zijn meerderjarige zoon. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en heeft ook de Afghaanse nationaliteit. Op 24 maart 2017 heeft referent namens eiser een mvv-aanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 28 augustus 2017 afgewezen omdat referent nog niet over een verblijfsvergunning beschikte. Op 11 juni 2020 heeft referent namens eiser de mvv-aanvraag ingediend die heeft geleid tot deze beroepsprocedure.
2. Referent heeft het volgende verklaard over zijn band met eiser en de onderlinge afhankelijkheidsrelatie.
2.1
De moeder van referent is overleden toen referent klein was. Eiser is in 2009 Afghanistan ontvlucht met zijn twee kinderen, referent en de zus van referent. Hij werd namelijk vervolgd door de Taliban. Eiser is door hen bedreigd, ontvoerd en mishandeld. Referent was toen tien. Het gezin is naar Iran vertrokken en ze hebben daar in gezinsverband samengewoond tot het vertrek van referent naar Nederland in 2015. Referent is toen gevlucht vanwege zijn bekering tot het christendom. In 2020 heeft referent om die reden een asielvergunning gekregen.
2.2
Eiser lijdt aan suikerziekte en gebruikt insuline. Ook heeft eiser moeite met lopen door osteoartritis en heeft hij verlammingsverschijnselen als gevolgd van de mishandeling door de Taliban. Eiser kan daardoor niet zelfstandig inkomen verdienen. Hij kan nog wel zelfstandig naar het toilet en zichzelf kleden, maar heeft dagelijks mantelzorg nodig, onder andere voor het toedienen van insuline, bij het huishouden en bij het douchen. Voor het vertrek van referent uit Iran zorgde zijn zus voor eiser. Zij hebben echter ruzie gekregen en daardoor geen contact meer met elkaar. Bovendien is zij getrouwd en bij haar man gaan wonen. Daarna werd eiser geholpen door de buurvrouw. Zij hielp eiser elke dag met het toedienen van insuline en met andere zaken, zoals zijn persoonlijke verzorging en het huishouden. Zij is halverwege 2022 verhuisd en kan eiser om die reden niet langer verzorgen. Op dit moment gaat een vriend van referent wekelijks langs om eiser te helpen.
Eiser is illegaal in Iran en kan daarom geen gebruik maken van de voorzieningen. Eiser moet zijn insuline op de zwarte markt halen. Afghanen worden bovendien slecht behandeld in Iran. Eiser is de afgelopen jaren steeds zorgbehoevender geworden.
2.3
Referent en zijn zus hebben tijdens hun verblijf in Iran geprobeerd om ook inkomen te verdienen voor het gezin. Zo heeft referent vanaf zijn twaalfde of dertiende gewerkt bij een kledingmaker. Eiser beschikte zelf nog over middelen door de verkoop van zijn bezittingen voorafgaan aan zijn vertrek uit Afghanistan. In Iran waren referent en zijn zus financieel meer afhankelijk van eiser dan andersom. Eiser heeft ook de reis van referent naar Nederland betaald. De laatste jaren is eiser juist financieel afhankelijk van referent. Referent stuurt regelmatig geld naar eiser. Op 27 september 2020, 23 januari 2021, 23 maart 2021 en 26 mei 2021 heeft referent respectievelijk € 1.103,-, € 1.142,-, € 1.875,- en € 711,- aan eiser gestuurd. [3] Referent studeert nog en voorziet op dit moment nog niet volledig in zijn eigen onderhoud, maar zal dat wel gaan doen zodra hij klaar is met studeren.
2.4
Referent heeft verklaard dat hij en zijn vader emotioneel heel afhankelijk van elkaar zijn, zeker nu zijn moeder heel vroeg is overleden. Eiser vertolkte zowel de moeder- als de vaderrol voor referent. Bovendien hebben zij samen Afghanistan moeten ontvluchten en hebben zij onder zware omstandigheden in Iran geleefd. Na het vertrek van de zus van referent zijn zij nog meer op elkaar aangewezen. Het contact tussen eiser en referent is twee keer enige tijd verbroken geweest. De eerste keer is het contact verbroken door de vlucht van referent. De tweede keer had te maken met de bekering van referent. Eiser was het daar niet mee eens en wilde aanvankelijk geen contact meer hebben met referent. Het contact is na twee maanden weer hersteld. Referent heeft veelvuldig contact met eiser om hem te steunen en de emotionele afhankelijkheid is in de afgelopen jaren alleen maar sterker geworden. Referent stelt tot slot dat hij als oudste zoon zorg moet dragen voor het gezin en daarom volgens de Afghaanse cultuur de verzorging van eiser op zich moet nemen. Referent verklaart verder dat eiser niet alleen van hem afhankelijk is, maar referent ook van eiser.
Standpunt partijen
3. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit en op de zitting, heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv voldoet. Het niet toestaan van het verblijf van eiser in Nederland is namelijk niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [4] . De situatie van eiser valt volgens verweerder niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat dit beleid is bedoeld voor jongvolwassen kinderen die feitelijk nog afhankelijk zijn van hun ouders en niet voor omgekeerde gevallen waarin een ouder afhankelijk is van het jongvolwassen kind. Ook overigens is volgens verweerder geen sprake van beschermenswaardig familieleven tussen eiser en referent. Bij twee volwassenen moet sprake zijn van ‘more than the normal emotional ties’. Het gaat daarbij om banden die zo sterk zijn dat familieleden niet zelfstandig kunnen functioneren als zij van elkaar gescheiden zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.1
Eiser heeft het bestreden besluit op beide onderdelen gemotiveerd betwist. Eiser meent dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op het jongvolwassenenbeleid, aangezien referent feitelijk is blijven behoren tot het gezin van zijn vader tot zijn vlucht uit Iran. Hij heeft ook geen eigen gezin gevormd door het aangaan van een huwelijk of een relatie. Ook voorziet hij niet in zijn eigen inkomsten. Verder meent eiser dat ten onrechte is geoordeeld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. Naast de samenwoning in Iran heeft eiser gewezen op de onderlinge emotionele en financiële afhankelijkheid en op de medische situatie van eiser.
Jongvolwassenenbeleid
4. Partijen zijn allereerst verdeeld over de toepasselijkheid van het jongvolwassenenbeleid, zoals opgenomen in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser heeft betoogd dat referent geen eigen gezin is gaan vormen en dat er ook anderszins geen redenen zijn om het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing te achten. Bovendien is referent op andere onderdelen, bijvoorbeeld in emotioneel opzicht, wel afhankelijk van eiser.
4.1
Dit betoog faalt. Verweerder wijst er terecht op dat de ratio achter dit beleid is dat een jongvolwassen kind feitelijk nog afhankelijk is van zijn ouders zolang het bij zijn ouders woont en zij het merendeel van de verzorging van het gezin en het huishouden op zich nemen. Dit ondanks het feit dat het kind juridisch niet meer onder de verantwoordelijkheid van de ouders valt en gelet op zijn leeftijd in beginsel geen verzorging meer nodig heeft. De Afdeling [5] heeft in een uitspraak uit 2017 [6] geconcludeerd dat als een meerderjarig kind de verzorgende rol van de ouders heeft overgenomen, deze normale afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en kind zich niet langer voordoet en de gezinsband in zoverre verbroken moet worden geacht. Dat is ook in deze zaak aan de orde. Referent heeft uitdrukkelijk aangegeven dat eiser, zijn vader, zorgbehoevend is, dat hij die zorg op afstand verleent en wil verlenen in Nederland. Dat referent momenteel niet zelf in zijn eigen onderhoud voorziet, is in dit geval niet relevant. Dit is immers geen omstandigheid waaruit volgt dat referent nog afhankelijk is van eiser. Eiser is namelijk juist financieel afhankelijk van referent. In dit geval is dus sprake van een omgekeerde afhankelijkheid. Om die reden kan referent niet worden aangemerkt als een jongvolwassene in de zin van het beleid.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
5. Vervolgens is aan de orde of tussen eiser en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’). Volgens het EHRM [7] kan immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familieleven tussen ouders en meerderjarige kinderen. [8]
5.1
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [9] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond [10] , de mate van financiële afhankelijkheid [11] , de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden [12] , de banden met het land van herkomst [13] en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin [14] .
5.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd door te beoordelen of eiser zonder referent zelfstandig kan functioneren. Uit de hierboven genoemde jurisprudentie van het EHRM volgt dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Door de toetsing te beperken tot de vraag of eiser zonder referent in staat is zelfstandig te functioneren, werpt verweerder naar het oordeel van de rechtbank een te hoge lat op die niet uit rechtspraak van het EHRM volgt. Verweerder heeft betoogd dat in de Werkinstructie 2020/16 over de toetsing van 8 EVRM dit criterium staat vermeld en dat de Afdeling dit criterium ook gebruikt. Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2020. [15] De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Daarbij is relevant dat de rechtbank bekend is met slechts een drietal uitspraken van de Afdeling waarin dit criterium is gevolgd maar niet is toegelicht waar het criterium vandaan komt [16] , terwijl uit een uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2017 juist kan worden afgeleid dat niet op deze wijze getoetst mag worden [17] . Belangrijker is echter dat voor dit criterium geen enkele grondslag te vinden is in de arresten van het EHRM. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid.
5.3
Het bovenstaande neemt niet weg dat verweerder feitelijk de verschillende hierboven genoemde elementen van afhankelijkheid wel heeft beoordeeld, zij het dat daarbij de verkeerde maatstaf is gehanteerd. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om die beoordeling te toetsen. Daarbij is van belang of het geheel aan elementen samen beoordeeld tot de conclusie moet leiden dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verder is van belang dat de rechtbank verweerders beoordeling vol moet toetsen, nu het hier gaat om de vaststelling of sprake is van beschermenswaardig familieleven. Tot slot is relevant dat de beoordeling of een bepaalde afhankelijkheid gebruikelijk is of juist de gebruikelijke afhankelijkheid tussen ouder en kind overstijgt, naar het oordeel van deze rechtbank beoordeeld moet worden naar wat naar Nederlandse maatstaven gangbaar is, en niet naar wat gangbaar zou zijn in het land van herkomst van de vreemdelingen van de specifieke casuspositie die voorligt.
5.4
Allereerst heeft eiser gesteld dat hij heeft samengewoond met referent tot zijn vertrek uit Iran. De rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Verweerders betoog dat referent de samenwoning niet heeft onderbouwd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet niet in op welke wijze referent dat zou moeten doen, nu hij heeft verklaard na zijn vlucht uit Afghanistan altijd illegaal in Iran te hebben verbleven. Verweerder heeft ook op zitting onvoldoende kunnen onderbouwen waarom desondanks van referent en eiser meer onderbouwing op dit onderdeel mag worden verwacht. Bovendien is het gebruikelijk dat een kind van zestien met zijn ouders woont en ziet de rechtbank – bij gebrek aan redenen om daaraan te twijfelen – geen reden om hier niet vanuit te gaan.
5.5
Hetzelfde geldt voor het betoog dat referent tijdens zijn verblijf in Iran zou hebben bijgedragen aan de inkomsten van het gezin. Verweerder heeft betoogd dat referent dat niet heeft onderbouwd, maar heeft ook op dit onderdeel niet nader kunnen uitleggen op welke manier referent hieraan zou kunnen voldoen. Het hele gezin verbleef immers illegaal in Iran. Ze werkten zwart en hadden ook geen bankrekening. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van referent over zijn financiële bijdragen aan het gezinsinkomen toen hij nog in Iran verbleef. Het is immers aannemelijk dat referent en zijn zus hebben moeten werken om te voorzien in de inkomsten van het gezin, nu eiser op enig moment niet meer in staat was om in het inkomen te voorzien en zij illegaal in Iran leefden. Dat een jonge tiener medeverantwoordelijk is voor het gezinsinkomen is een omstandigheid die het gangbare overstijgt. Referent heeft overigens wel met stukken onderbouwd dat hij sinds in ieder geval 2020 eiser financieel heeft ondersteund. Het gaat bovendien om significante stortingen. Zo heeft referent in een periode van negen maanden ongeveer € 4.800,- aan eiser gestuurd, [18] terwijl referent zelf nog studeert en op dit moment nog niet volledig in zijn eigen onderhoud voorziet. Anders dan verweerder heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat eiser daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel afhankelijk is van referent. Verweerders betoog dat deze financiële hulp ook gecontinueerd kan worden in de huidige vorm, is geen relevant element bij de vaststelling of sprake is van beschermenswaardig familieleven. Dit zegt namelijk niets over de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dat financiële hulp ook op afstand gecontinueerd kan worden is een element dat enkel een rol kan spelen bij de daaropvolgende belangenafweging.
5.6
Eiser heeft ook betoogd dat sprake is van (wederzijdse) emotionele afhankelijkheid. Verweerder heeft aangevoerd dat de emotionele band het gangbare niet overstijgt. Dit volgt volgens verweerder onder andere uit de omstandigheid dat het contact tussen eiser en referent als gevolg van de bekering was verbroken. De rechtbank overweegt dat verweerder te veel nadruk heeft gelegd op het gegeven dat referent vanwege zijn bekering een periode van twee maanden geen contact heeft gehad met eiser omdat laatstgenoemde boos was. Bekering van de islam naar het christendom wordt in landen zoals Afghanistan en Iran beschouwd als een ingrijpende gebeurtenis (daarom hebben bekeerlingen uit dergelijke landen recht op asiel). De omstandigheid dat het contact na slechts twee maanden weer is hersteld, zegt juist iets over de sterke emotionele banden tussen eiser en referent. Verder heeft eiser gewezen op hetgeen zij in het verleden hebben meegemaakt, onder meer het overlijden van de moeder van referent toen hij nog jong was, de gezamenlijke vlucht uit Afghanistan en het gezamenlijk verblijf in Iran onder moeilijke omstandigheden. Verweerder heeft betoogd dat de emotionele afhankelijkheid die hierdoor is ontstaan niet meer bijzonder is dan de afhankelijkheid die gebruikelijk is als een gezin moet vluchten en onder moeilijke omstandigheden moet zien te overleven. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de verkeerde maatstaf gehanteerd. Van belang is niet of de afhankelijkheid bijzonder is vergeleken met anderen in een soortgelijke situatie. Van belang is of de afhankelijkheid tussen referent en eiser verder gaat dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen een ouder en kind die geen traumatische ervaringen van deze aard hebben meegemaakt. En dat is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk het geval. Het gezamenlijk verleden van referent en eiser impliceert een meer dan gebruikelijke emotionele band.
5.7
Tot slot heeft eiser gewezen op zijn medische situatie. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser afhankelijk is van zorg van anderen. Evenmin is in geschil dat referent er zorg voor draagt dat eiser deze zorg krijgt. Verweerder heeft niet betwist dat referent via een vriend in Iran op dit moment de zorg voor eiser regelt en dat hij tot medio 2022 de zorg via een buurvrouw regelde. Daaruit volgt dat eiser zorgt krijgt, omdat referent dat op afstand regelt. Dat de zus van referent in het verleden eiser verzorgde doet niets af aan de omstandigheid dat eiser al enige tijd afhankelijk is van referent voor het organiseren van de zorg. Ook doet de omstandigheid dat eiser aanvankelijk door de zus van referent werd verzorgd niets af aan de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. Verweerder lijkt ten onrechte te suggereren dat eiser slechts met een van zijn kinderen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan ontwikkelen. Verder heeft verweerder weliswaar betoogd dat anderen de fysieke zorg voor eiser op zich kunnen nemen, maar dat is een vraag die naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging thuis hoort en niet bij de vaststelling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
5.8
Uit de voorgaande overwegingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de verschillende elementen met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie. Deze elementen gezamenlijk bezien leiden de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en daarmee ook ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen verdere mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal opnieuw een belangenafweging moeten verrichten, waarbij moet worden uitgegaan van beschermenswaardig familieleven tussen referent en eiser. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze dwangsom om verweerder te stimuleren om spoedig te beslissen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- (zegge: honderdvierentachtig euro) aan eiser te vergoeden; en,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,- (zegge: zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, voorzitter, en mr. R.H.G. Odink en
mr. E. de Rooij, leden, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.
griffier
voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Referent heeft 51.200.000, 53.000.000, 87.000.000 en 33.000.000 Iraanse rial overgemaakt. De rechtbank heeft de koers van 9 juli 2023 gebruikt voor de omzetting naar Euro’s.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Uitspraak van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3067, overweging 5.1.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Zie bijvoorbeeld het arrest van 12 juni 2010, Khan tegen het VK, app.no. 47486/06.
9.Arrest van 17 april 2012, Kof en Liberda tegen Oostenrijk, app.no. 1598/06.
10.Arrest van 19 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, app.no. 5049/12.
11.Arrest van 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, app.no. 8000/08.
12.Arrest van 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, app.no. 23218/94.
13.Beslissing van 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, app.no. 25777/94.
14.Arrest van 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, app.no. 31519/96.
16.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761 en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
18.Het BBP van Iran in 2022 bedroeg $ 4.387,- per hoofd van de bevolking (zie ook https://data.worldbank.org/).