ECLI:NL:RVS:2023:218

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
202203955/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De vreemdeling, geboren in 1993 en van Iraanse nationaliteit, wil bij zijn vader in Nederland verblijven in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het jongvolwassenenbeleid, omdat de vreemdeling niet aan de vereisten zou voldoen en er geen 'more than the normal emotional ties' zouden bestaan tussen hem en zijn vader.

De rechtbank Den Haag heeft de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de vreemdeling betoogd dat hij wel aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet en dat de staatssecretaris een onjuiste beoordeling heeft gemaakt door alleen naar de leeftijd te kijken zonder andere relevante factoren in overweging te nemen. De vreemdeling heeft ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaar.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vreemdeling niet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de vreemdeling te horen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, waarbij hij de vreemdeling moet horen, tenzij er zich een uitzondering voordoet. De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

202203955/1/V1.
Datum uitspraak: 18 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2022 in zaak nr. NL21.19078 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 1993, heeft de Iraanse nationaliteit en wil bij zijn vader, referent, verblijven in het kader van nareis. De moeder en het minderjarige zusje van de vreemdeling verblijven al bij referent in Nederland in het kader van nareis.
2.       Omdat de vreemdeling de meerderjarige zoon van referent is, heeft de staatssecretaris beoordeeld of hij in aanmerking komt voor nareis op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen. Hij heeft zich onder verwijzing naar paragraaf C2/4.1.1 en paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aan de vereisten uit het jongvolwassenenbeleid voldoet en dat er tussen de vreemdeling en referent ook geen ‘more than the normal emotional ties’ bestaan.
3.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet. Zij heeft overwogen dat de vreemdeling op de datum van inreis van referent 25 jaar oud was en de staatssecretaris hem daarom terecht in beginsel niet als jongvolwassene beschouwt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de medische omstandigheden van de vreemdeling niet maken dat de staatssecretaris hem wel als jongvolwassene had moeten beschouwen. Dat de vreemdeling wellicht wel aan de overige vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet is volgens de rechtbank niet relevant omdat het gaat om cumulatieve vereisten, wat inhoudt dat aan alle vereisten moet worden voldaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er tussen de vreemdeling en referent geen ‘more than the normal emotional ties’ bestaan.
4.       In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet. Hij verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1260, en 23 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1775, over de toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Hij betoogt dat hij in ieder geval aan drie van de vier vereisten van het beleid voldoet, wat samen met het feit dat hij pas net 25 jaar oud was op het moment dat referent Nederland inreisde, maakt dat het beleid op hem van toepassing is, omdat hij dus ‘ongeveer 25’ is.
4.1.    Uit de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2022, onder 4, en 23 juni 2022, onder 2, volgt dat de staatssecretaris bij de beoordeling of een vreemdeling jongvolwassen is niet mag volstaan met een enkele verwijzing naar de leeftijd, maar steeds een op het geval toegespitste beoordeling moet maken en daarbij alle van belang zijnde aspecten kenbaar mee moet wegen. Het gaat daarbij ook niet om een harde grens van 25 jaar, maar ‘ongeveer 25 jaar’. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het in die beoordeling niet relevant is dat de vreemdeling wellicht wel aan de overige vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoet. De jongvolwassenheid is weliswaar een afzonderlijk vereiste binnen het jongvolwassenenbeleid, maar de vraag of een vreemdeling van 25 jaar of ouder nog jongvolwassen is hangt wel samen met de vraag of hij nog in gezinsverband samenleeft met zijn ouders, of hij in zijn eigen onderhoud voorziet en of hij zelfstandig een gezin heeft gevormd. Ook de leeftijd van de vreemdeling kan in die beoordeling een rol spelen. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat de staatssecretaris, door alleen de medische situatie van de vreemdeling en diens zorgbehoefte in zijn beoordeling te betrekken, ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan het jongvolwassenenbeleid.
Grief 1 slaagt.
5.       De vreemdeling klaagt in grief 3 ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien hem te horen over het gemaakte bezwaar. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5, heeft overwogen, geldt het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling in bezwaar moet horen met name in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Gelet op wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd over zijn medische situatie en de intensiteit van zijn gezinsleven met zijn ouders, kan niet worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander standpunt dan vervat in het besluit van 6 mei 2021.
Grief 3 slaagt.
6.       Omdat grieven 1 en 3 slagen, komt de Afdeling niet toe aan bespreking van grief 2 over de vraag of tussen de vreemdeling en referent ‘more than the normal emotional ties’ bestaan.
7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 november 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar en hem daarvoor moeten horen, tenzij zich een uitzondering als genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder c, d of e, van de Awb voordoet. De staatssecretaris moet in dat besluit in eerste instantie opnieuw beoordelen of de vreemdeling onder het jongvolwassenenbeleid valt. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2022 in zaak nr. NL21.19078;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 18 november 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023
282-999