In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 24 september 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. Eiser heeft tijdens de zitting op 6 oktober 2023 verklaard dat hij zonder documenten Europa is binnengekomen en dat hij van plan is naar Duitsland te vertrekken.
De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat eiser niet uit eigen beweging zal terugkeren naar zijn land van herkomst en er voldoende zicht is op uitzetting naar Marokko.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.