ECLI:NL:RBDHA:2023:15364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.26853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 oktober 2023, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 september 2023 afgewezen, met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is, aangezien eiser via Spanje illegaal de EU is binnengekomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielaanvraag in Spanje heeft gedaan en dat hij vreest voor discriminatie en onmenselijke behandeling in Spanje. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de Spaanse asielprocedure of opvangvoorzieningen.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat betekent dat er vanuit wordt gegaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Spanje niet de bescherming kan krijgen die hij nodig heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.4.
Op het verzoek een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.26853) wordt afzonderlijk beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 14 juli 2023 bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 19 juli 2023 op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Standpunten van partijen
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Eiser stelt allereerst dat hij geen asielaanvraag in Spanje heeft gedaan, hij heeft in Spanje aangegeven dat hij in Nederland asiel wilde aanvragen. Daar komt bij dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser stelt dat er in het algemeen een tekort aan opvangplaatsen is. Verder stelt eiser dat Spanje zich schuldig maakt aan pushbacks. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling [2] van 19 juli 2021 [3] die volgens eiser naar analogie dient te worden toegepast, en de rapporten van Amnesty International van 29 maart 2022, van 2022/23 p. 340 en van 27 maart 2023, paragraaf 4.2.2 en 5.1 [4] . Ten aanzien van de pushbacks verwijst eiser naar een opiniestuk in Het Parool [5] . Verder wijst eiser nog op een aantal bronnen van het ECCHR [6] en een rapport van Rights International waaruit volgt dat racisme hoogtij viert in Spanje en enkele artikelen met voorbeelden van racisme in Spanje. Eiser meent dat niet van hem kan worden gevergd dat hij naar Spanje zal moeten terugkeren, omdat hij blootgesteld zal worden aan discriminatie. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. De staatssecretaris meent dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en wijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2023 [7] .
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is voor het verzoek om internationale bescherming van eiser. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser het grondgebied van de lidstaten via Spanje op illegale wijze is ingereisd. Daarom heeft de staatssecretaris het claimverzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening aan Spanje gezonden. Spanje heeft dit verzoek aanvaard. Dat eiser in Spanje geen asielaanvraag heeft gedaan en dat eiser liever in Nederland asiel wilde aanvragen, leidt gelet op het bovenstaande daarom niet tot de conclusie dat Spanje niet verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
7.1.
Verder overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dat bevestigd in haar uitspraak van 8 juli 2021 [8] en nadien diverse malen herhaald, onder andere in de uitspraken van 27 januari 2023 [9] en 27 juli 2023 [10] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Spanje niettemin sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM [11] . Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 27 juli 2023, zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie in Spanje sinds de eerdere AIDA-rapporten niet dusdanig is verslechterd dat door de staatssecretaris niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de door eiser overgelegde informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank geen ander beeld dan eerder door de Afdeling is beoordeeld, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang. Ook volgt dit niet uit eisers persoonlijke relaas, nu eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden in Spanje en naar een centrum in Almeria is gebracht waar hij opvang en eten kreeg.
7.2.
Verder staat vast dat Spanje de overname van eiser heeft geaccepteerd middels het expliciete claimakkoord en dat eiser dus in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen aan Spanje. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van asielzoekers die illegaal de buitengrens van de Europese Unie oversteken. Uit de door eiser overgelegde informatie van onder andere Amnesty International volgt niet dat sprake is van pushbacks bij Dublinclaimanten zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in te dienen. Dat er mogelijk pushbacks plaatsvinden aan de buitengrenzen van Spanje maakt dus niet dat er in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Afdelingsuitspraak van 19 juli 2021 ziet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat ook niet wordt betwist dat illegale pushbacks maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt aangetast. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hier in zijn situatie sprake van is.
7.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel uit de door eiser overgelegde informatie volgt dat sprake is van discriminatie (vreemdelingenhaat) in Spanje, niet is gebleken dat eiser als (Arabische) vreemdeling slachtoffer is geworden van stelselmatige dan wel wetmatige discriminatie of geweld waartegen de Spaanse autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich in geval van problemen, zowel met betrekking tot de asielprocedure, de opvangvoorzieningen als discriminatie, tot de (hogere) autoriteten in Spanje kan wenden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Spaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, of dat vragen om hulp bij voorbaat zinloos is.
7.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris gelet op het voorgaande geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.
5.
6.European Center For Constitutional and Human Rights.
11.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.