ECLI:NL:RBDHA:2023:1522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid asielaanvraag en leeftijdsregistratie van een Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vreemdeling, geboren op [geboortedatum 1], die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was op 15 september 2022 ingewilligd op grond van subsidiaire bescherming, maar de vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de beslissing om hem geen vluchtelingenstatus te verlenen. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de beslissing om geen vluchtelingenstatus te verlenen, omdat de verleende subsidiaire beschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus. De rechtbank wijst erop dat het wettelijk stelsel is ontworpen om doorprocederen op andere gronden te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep op dit onderdeel niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de leeftijdsregistratie oordeelt de rechtbank dat de vreemdeling wel procesbelang heeft, omdat hij in een betere positie kan komen te verkeren als hij als minderjarige wordt aangemerkt. De rechtbank concludeert echter dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat de in Griekenland geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de leeftijdsregistratie, ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Veenstra).

ProcesverloopBij besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 december 2022 een verweerschrift ingediend en dit verweerschrift bij schrijven van 16 december 2022 aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Op 14 augustus 2021 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit is onderhavige aanvraag ingewilligd en is aan eiser een vergunning verleend op grond van subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De vergunning is verleend met ingang van 14 augustus 2021 en is geldig tot 14 augustus 2026.
2.1.
Eiser is het niet volledig eens met het bestreden besluit en namens hem is het volgende - samengevat - aangevoerd. Eiser kan zich niet verenigen met de vaststelling dat zijn verklaringen over zijn minderjarige leeftijd en de moord op zijn broer door Al-Shabaab niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft nagelaten om deze conclusie van een dragende motivering te voorzien. Aan eiser dient een verblijfsvergunning te worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat hij Verdragsvluchteling is en als zodanig dient te worden erkend. Eiser heeft procesbelang bij het onderhavige beroep, omdat gegrondverklaring kan leiden tot statusverlening waardoor eiser als minderjarige gebruik kan maken van het recht op nareis van zijn gezinsleden, hetgeen moet worden gezien als een uitbreiding van zijn materiële rechtspositie. Daarnaast bestaat er een indirect materieel belang in de vorm van het immateriële belang bij een erkenning van zijn vluchtelingenstatus en daarmee van het leed dat hem is aangedaan. Het achterwege laten van de erkenning moet worden geacht een nadelig effect te hebben op het herstel van eiser hetgeen ook indirect de materiële belangen van eiser raakt.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij beoordeling van het door hem ingediende beroep, nu verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie de uitspraak van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1168) en van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:137), volgt dat de vreemdeling, indien hij reeds over een verblijfsvergunning asiel beschikt, tegen dat oordeel van verweerder dat geen vergunning wordt verleend als verdragsvluchteling op de a-grond kan opkomen bij het besluit tot intrekking of de weigering tot verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Die situatie kan zich voordoen als de grond voor verlening komt te vervallen. Dan zal de vreemdeling niet worden tegengeworpen dat het besluit dat hij niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus in rechte vaststaat. Het uitgangspunt is namelijk dat een vreemdeling niet kan doorprocederen voor een andere verleningsgrond dan die hij al heeft om zo in een gunstiger positie te komen. De rechtbank wijst er hierbij op dat het wettelijk stelsel tot doel heeft om doorprocederen op een andere grond zoveel mogelijk te voorkomen. De volgt uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 10 juli 2015 tot wijziging van onder andere het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn). De Afdeling heeft op 25 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:906) bevestigd dat een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet leidt tot een gunstiger positie.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep tegen de beslissing om eiser geen vluchtelingenstatus te verlenen op grond van artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn niet-ontvankelijk worden verklaard als hij daarbij onvoldoende procesbelang heeft. Die situatie doet zich voor indien de aan eiser verleende subsidiaire beschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van Unie en het nationale recht. Dat is hier het geval. De verleningsgronden in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 bieden namelijk dezelfde materiële rechten en voordelen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Afdeling. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat erkenning als vluchteling een positief effect kan hebben op eisers psychische gesteldheid, volgt hieruit niet dat eiser door het instellen van beroep in een materieel gunstiger positie kan komen. Zijn verblijfsvergunning heeft immers dezelfde geldigheidsduur als een verblijfsvergunning die op de a-grond of op grond van een individueel relaas is verleend en er vloeien dezelfde rechten en plichten uit voort. Eisers belang bij doorprocederen is daarmee puur immaterieel en dat is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Indien en voor zover eisers asielvergunning wordt ingetrokken of niet wordt verlengd staat voor hem de gang naar de bestuursrechter open.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat eiser geen procesbelang heeft, zodat het beroep op dit onderdeel niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank derhalve niet toekomt aan de beoordeling of verweerder terecht heeft overwogen dat eiser op grond van zijn persoonlijke feiten en omstandigheden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.
6. Ten aanzien van de leeftijdsregistratie is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft, nu niet is uitgesloten dat hij, in het kader van een eventuele nareisprocedure, in een betere positie kan komen te verkeren als hij als minderjarige wordt aangemerkt. Daarom gaat de rechtbank op dit onderdeel over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
6.1.
Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in Nederland gesteld dat hij is geboren op [geboortedatum 2] . Tijdens het op 22 augustus 2021 plaatsgevonden “
aanmeldgehoor AMV” heeft een leeftijdsschouw plaatsgevonden en is door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Desondanks heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eisers verklaringen over zijn minderjarige leeftijd ongeloofwaardig worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden aanleiding gezien om eiser aan te merken als meerderjarige en oordeelt daartoe als volgt.
6.2.
In Werkinstructie (WI) 2018/19) inzake leeftijdsbepaling staat het volgende vermeld. Indien zowel de AVIM als de IND onafhankelijk van elkaar hebben geconcludeerd dat een vreemdeling evident minderjarig is, wordt uitgegaan van de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. Onderzoek in een andere lidstaat vindt dan nog wel altijd plaats als dat mogelijk is, maar de leeftijd wordt enkel alsnog naar meerderjarigheid aangepast indien de vreemdeling in de andere lidstaat documenten heeft overgelegd waaruit de meerderjarigheid is gebleken of indien in de andere lidstaat door middel van leeftijdsonderzoek de leeftijd is vastgesteld.
6.3.
Blijkens het aanvullend verweerschrift van 16 december 2022 staat eiser in Griekenland geregistreerd als meerderjarige. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1184), 26 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2659) en van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3147), volgt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in die lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd en acht hiervoor het volgende van belang. Naast de omstandigheid dat eiser tijdens het “
aanmeldgehoor AMV” heeft verklaard dat hij in Griekenland heeft opgegeven 22 jaar oud te zijn, heeft eiser aldaar ook een Somalische identiteitskaart overgelegd waaruit dit blijkt. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum en heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven te zien om de minderjarigheid van eiser geloofwaardig te achten. De stelling van eiser dat hij in Griekenland op advies van de mensensmokkelaar heeft verklaard meerderjarig te zijn, maakt dat oordeel niet anders.
7. Het beroep, voor zover dat ziet op de leeftijdsregistratie van eiser, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de verleningsgrond, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de leeftijdsregistratie, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt voor middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.