ECLI:NL:RVS:2022:906

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
202200288/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 27 mei 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris op 7 januari 2022. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en veroordeelde hem tot vergoeding van de proceskosten.

De staatssecretaris heeft vervolgens opnieuw beslist en de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Desondanks heeft de vreemdeling haar hoger beroep gehandhaafd, waarbij zij aanvoert dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beslist op basis van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Ook stelt zij dat er procesbelang is, omdat de staatssecretaris ook de proceskosten in hoger beroep zou moeten vergoeden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De vreemdeling heeft met de verlening van de verblijfsvergunning het doel van de procedure bereikt, waardoor zij geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, biedt onvoldoende aanleiding om het hoger beroep te beoordelen. De staatssecretaris wordt niet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, omdat hij niet is tegemoetgekomen aan de vreemdeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2022.

Uitspraak

202200288/1/V2.
Datum uitspraak: 25 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 januari 2022 in zaak nr. NL21.9759 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak en hem veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling beslist en haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De vreemdeling heeft het door haar ingestelde hoger beroep gehandhaafd. Zij betoogt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte niet is verleend krachtens artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Ook betoogt de vreemdeling dat zij procesbelang heeft, omdat volgens haar de staatssecretaris niet alleen de proceskosten in beroep, maar ook in hoger beroep moet vergoeden.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Met de door de staatssecretaris aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft de vreemdeling het doel van de procedure bereikt. Daarom heeft zij geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep. Er is daar slechts sprake van als de vreemdeling in een gunstigere positie zou kunnen komen (uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:137). Een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd leidt daar niet toe (uitspraak van 28 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE1168). De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in hoger beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een beoordeling van het hoger beroep over te gaan (uitspraak van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253).
3.       Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het procesbelang anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855). Niet in geschil is dat de inwilliging van de aanvraag is ingegeven door de uitspraak van de rechtbank waarbij de staatssecretaris is opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling overweegt dat met dit gegeven vaststaat dat de staatssecretaris niet is tegemoetgekomen aan wat de vreemdeling heeft betoogd in hoger beroep. Dat het besluit om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling te verlenen is genomen nadat de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld, maakt dat niet anders. Daarnaast is niet gebleken dat het procesbelang anderszins door toedoen van de staatssecretaris is vervallen. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.
4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022
853