ECLI:NL:RBDHA:2023:14941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.29586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 17 september 2023 aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 26 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser voerde aan dat zijn aanhouding onrechtmatig was, omdat deze niet in het kader van de algemene politietaak zou zijn gebeurd. De rechtbank oordeelt echter dat de aanhouding wel degelijk rechtmatig was, aangezien eiser niet in staat was een geldig identiteitsbewijs te tonen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende concrete aanknopingspunten had voor de toepassing van de Dublinverordening, wat een grondslag biedt voor de bewaring.

Eiser betoogde verder dat er geen geldig overdrachtsbesluit was en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze in te dienen. De rechtbank oordeelt dat een overdrachtsbesluit niet vereist is op het moment van inbewaringstelling, mits er voldoende aanknopingspunten zijn voor de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank constateert wel een gebrek in de uitreiking van de maatregel, wat leidt tot een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 3 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 september 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding?
4. Eiser voert aan dat de verbalisanten die hem hebben aangehouden dat niet deden in het kader van het uitoefenen van de algemene politietaak en dat er sprake is geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding. In het proces-verbaal van aanhouding staat, volgens eiser, dat de verbalisanten twee mannen hebben gezien die blikjes alcoholhoudende drank weg gooiden. Vervolgens is alleen eiser aangehouden en is zijn identiteitsbewijs gevorderd. De andere man is, na controle van zijn identiteit in de politiesystemen, weggestuurd. Daaruit volgt dat het gooien van de blikjes niet de aanleiding was voor de aanhouding, anders was namelijk de andere man ook aangehouden. Dat betekent dat eiser is aangehouden omdat hij een COa-pas had waarop slecht leesbare gegevens aanwezig waren. Dat is een vreemdelingrechtelijke aanleiding, zonder dat de verbalisanten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf hadden. De aanhouding is daarom onrechtmatig, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2023 blijkt dat verbalisanten, belast met toezicht in de horeca, twee mannen zagen die blikjes alcoholhoudende drank weggooiden op een plek waar het personen op grond van de Algemene plaatselijke verordening niet is toegestaan alcoholhoudende dranken te nuttigen of bij zich te hebben. Daarop hebben de verbalisanten de twee mannen staandegehouden en hen gevraagd naar hun identiteitsbewijs. De eerste man heeft zich geïdentificeerd. Omdat na controle in het politiesysteem alles in orde bleek is hij weggestuurd. De tweede man (zijnde eiser) toonde een foto op zijn telefoon van een Centraal Orgaan opvang asielzoekers-pas (COa-pas). Na controle in het politiesysteem bleek dat zijn identiteit niet vastgesteld kon worden. Hierop is eiser aangehouden op grond van artikel 447 E van het Wetboek van Strafrecht. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de aanleiding om eiser aan te houden niet vreemdelingrechtelijk van aard was. Eiser is namelijk in het kader van het uitoefenen van politietaken naar zijn identiteitsbewijs gevraagd, maar kon slechts een document op zijn telefoon tonen, met daarop een naam (overigens niet de naam van eiser) en een niet duidelijke foto. Eiser werd daarop aangehouden voor het niet op eerste vordering tonen van een geldig identiteitsbewijs, zoals bedoeld in artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Het voorgaande betekent dat de aanhouding niet ter beoordeling staat van de bewaringsrechter. De bewaringsrechter is namelijk niet bevoegd te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de maatregel van bewaring onrechtmatig opgelegd?
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. Eiser betoogt dat er geen geldig overdrachtsbesluit is dat ten grondslag kan worden gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk voorafgaand aan het nemen van het overdrachtsbesluit zijn belangen niet naar voren kunnen brengen omdat zijn advocaat geen contact met hem kon krijgen. Volgens eiser staat ten onrechte in het besluit vermeld dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de uitnodiging om een zienswijze in te dienen. Ook is het overdrachtsbesluit niet aan hem uitgereikt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat, anders dan eiser veronderstelt, een bewaring op grond van artikel 59a van de Vw 2000 niet vereist dat een overdrachtsbesluit is genomen op het moment van de inbewaringstelling. Voor deze grondslag is namelijk bepalend of de Dublinverordening op eiser van toepassing is. [1] Daarvoor is vereist dat er een concreet aanknopingspunt is voor toepassing van de Dublinverordening en een significant risico op onttrekking. [2] Dat concrete aanknopingspunt bestond in het geval van eiser omdat uit het onderzoek in Eurodac voorafgaand aan de inbewaringstelling bleek dat eiser op 11 februari 2022 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 27 juli 2023 de autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen, dit verzoek is geweigerd. De Zwitserse autoriteiten hadden namelijk een overnameverzoek bij de Spaanse autoriteiten ingediend. Dat is geaccordeerd. Nederland heeft daarom de Spaanse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen. Op dit verzoek is op 31 juli 2023 een claimakkoord ontvangen. Eiser stond dus geregistreerd in andere lidstaten in de Europese Unie. Dat eiser naar zijn zeggen geen zienswijze heeft kunnen indienen tegen het voornemen hem over te dragen doet niet af aan het gegeven dat er voldoende concrete aanknopingspunten bestaan om hem in bewaring te stellen op grond van artikel 59a van de Vw 2000. Eiser heeft verder niet betwist dat de Dublinverordening op hem van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser op de juiste grondslag in bewaring gesteld?
6. Eiser voert aan dat hij op de onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Eiser betoogt dat hij, gezien zijn lopende asielprocedure, op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld had moeten worden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser op de juiste grondslag, namelijk artikel 59a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, in bewaring is gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt namelijk dat bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld, bepalend is of op hem de Dublinverordening van toepassing is. Dit geldt ook bij een samenloop van de bewaringsgrondslagen als vermeld in artikel 59a en artikel 59b van de Vw 2000. [3] Eiser heeft verder niet betwist dat de Dublinverordening op hem van toepassing is.
Heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring uitgereikt aan eiser?
7. Eiser voert aan dat het onduidelijk is of de maatregel van bewaring daadwerkelijk is uitgereikt. In de maatregel staat weliswaar de standaard zin dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt, maar het is volgens eiser niet vast te stellen dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Het is namelijk onmogelijk om bij het opstellen van de maatregel al vast te stellen dat deze onmiddellijk is uitgereikt. Het uitreiken van de maatregel geschiedt naar zijn aard immers nádat de maatregel is opgesteld, bijvoorbeeld omdat de maatregel eerst moet worden uitgeprint. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de maatregel aan eiser moet uitreiken met een uitreikingsblad. Volgens eiser had de staatssecretaris hem namelijk schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Dit is namelijk een verplichting op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) die op de staatssecretaris rust. De staatssecretaris heeft dit ten onrechte niet gedaan, aldus eiser.
7.1.
De staatssecretaris stelt uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van het opleggen van de maatregel blijkt dat de maatregel in persoon is uitgereikt en dat daarbij een folder inbewaringstelling is verstrekt in de Algerijnse taal. Verder stelt de staatssecretaris dat een extra uitreikingsblad niet nodig is, aangezien de maatregel op ambtseed is opgesteld. Er kan dus vanuit worden gegaan dat de maatregel en de folder daadwerkelijk onmiddellijk zijn uitgereikt aan eiser. Verder bestaan volgens de staatssecretaris ook geen concrete aanwijzingen dat de maatregel niet is uitgereikt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat de maatregel onmiddellijk aan eiser is uitgereikt, omdat – zoals eiser terecht stelt – dat niet valt af te leiden uit de maatregel van bewaring zelf. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat het feitelijk onmogelijk is om in een digitale versie van de maatregel van bewaring op te nemen dat de maatregel
isuitgereikt, om die pas vervolgens te ondertekenen, uit te printen en uit te reiken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dát de maatregel van bewaring aan eiser is uitgereikt en dat hij in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Aan de vraag of de door de staatssecretaris bedoelde folder voldoende is om aan deze verplichting te voldoen komt de rechtbank daarom ook niet toe. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [4] De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiser niet op rechtmatige wijze Nederland ingereisd. Eiser heeft zelf verklaard dat hij in 2021 op illegale wijze de Europese Unie is ingereisd en nooit een paspoort heeft gehad. Eiser is ook niet in staat enig document te overleggen waaraan het vermoeden kan worden verbonden dat hij op voorgeschreven wijze is ingereisd. Ook de zware grond 3b kan aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Eiser is namelijk sinds 16 augustus 2023 met onbekende bestemming vertrokken uit het AZC. Hierna heeft hij zich niet meer gemeld bij de bevoegde autoriteiten. Voor deze gronden is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [5] De gronden 3b en 3i kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen. Wat eiser tegen de overige gronden heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
8.2.
Voor zover eiser stelt dat elke grond op zichzelf blijk moet geven van een ‘significant risico op onttrekking’, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Uit artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 volgt dat sprake moet zijn van een significant risico op onttrekking. Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000 verduidelijkt vervolgens wanneer daar sprake van is, namelijk wanneer zich ten minste twee van de gronden uit het derde en vierde lid zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden bedoeld in het derde lid. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld is daarvan in het geval van eiser sprake, zodat is voldaan aan het vereiste van een significant risico op onttrekking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de staatssecretaris concrete handelingen heeft verricht ter fine de overdracht van eiser. Het enkel houden van een vertrekgesprek is daarvoor volgens eiser onvoldoende.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [6] Na de oplegging van de maatregel heeft de staatssecretaris zijn claim mogelijkheden onderzocht. Op 18 september 2023 is daarom een claimverzoek naar de Zwitserse autoriteiten verzonden. Verder is op 19 september 2023, de derde dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [7]
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen. Eiser betoogt dat een meldplicht passender zou zijn, aangezien hij altijd in het AZC is gebleven. Verder heeft hij ook nooit een meldplicht gehad. De staatssecretaris heeft dit ten onrechte niet meegenomen in de motivering voor het niet opleggen van een lichter middel.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken, zodat het risico bij het opleggen van een lichter middel van de inbewaringstelling te groot is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12.1.
Omdat de rechtbank onder 7.2 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. [9] De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Dat volgt uit artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Vergelijk ABRvS 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2162.
4.Rb. Den Haag 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
5.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
7.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
8.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
9.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:594.