201903691/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Zegveld, gemeente Woerden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2019 in zaak nr. 18/2879 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP).
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2017 heeft de AP een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met twee beveiligingscamera’s op het adres Meije 300 te Zegveld afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2018 heeft de AP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende A] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en de AP, vertegenwoordigd door mr. O.S. Nijveld en mr. W. Steenbergen, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door [gemachtigde B], gehoord.
Overwegingen
1. De van belang zijnde bepalingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft de AP verzocht om handhavend op te treden in verband met twee beveiligingscamera’s op het adres Meije 300 te Zegveld die op de openbare weg zijn gericht.
Op 10 april 2018 heeft de AP een onderzoek ter plaatse verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek is de stand van de camera’s aangepast waardoor minder zichtbaar is van de openbare weg. De AP heeft in het verzoek geen aanleiding gezien om over te gaan tot handhaving. Volgens haar hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] als eigenaren van Buitenplaats De Blauwe Meije op het adres Meije 300 te Zegveld een gerechtvaardigd belang bij het plaatsen van de camera’s, aangezien zij hiermee hun eigendommen kunnen beveiligen en de goederen en personen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Ook kunnen zij zo nodig met camerabeelden onderbouwd aangifte doen bij incidenten. In dat kader heeft de AP van belang geacht dat in ieder geval één incident bij de bedrijfswoning van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] heeft plaatsgevonden. Op grond van het onderzoek ter plaatse stelt de AP zich op het standpunt dat de inbreuk op de privacy van [appellant] bij het passeren van de bedrijfswoning en het bedrijfspand van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] niet onevenredig is in verhouding tot de met het cameratoezicht te dienen doelen. Het is noodzakelijk dat de eigendommen en personen die zich vlak voor het hek op het terrein bevinden in beeld worden gebracht. Daarvoor moeten in ieder geval de perceelgrens en een beperkt gedeelte van de openbare weg worden gefilmd. Dit kan niet op een andere minder nadelige wijze worden verwerkelijkt. Voorbijgangers worden zo min mogelijk in beeld gebracht. De impact op de privacy is beperkt tot wat noodzakelijk is om de doelen te bereiken. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben voldoende waarborgen getroffen ter voorkoming en beperking van ongewenste gevolgen voor betrokkenen. Voorbijgangers op de openbare weg worden door stickers en een bord geïnformeerd over het cameratoezicht. Op basis hiervan stelt de AP zich op het standpunt dat het privacybelang van [appellant] niet zwaarder weegt dan dat van [belanghebbende A] en [belanghebbende B].
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet aan hem toezenden van het verslag van het onderzoek ter plaatse van de AP een gebrek is dat tot vernietiging van het besluit van 20 juni 2018 had moeten leiden. Dit is in strijd met artikel 7:9 van de Awb. Dit gebrek heeft de rechtbank ten onrechte gepasseerd onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Hij kon weliswaar in beroep op het verslag reageren, maar om te kunnen reageren was hij wel genoodzaakt om beroep in te stellen met de daaraan verbonden kosten. In het besluit op bezwaar kon zijn reactie niet worden betrokken, aldus [appellant].
3.1. Het niet toezenden van het verslag van het onderzoek ter plaatse is een gebrek als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb mogen passeren, omdat [appellant] hierdoor niet is benadeeld. Hij heeft in beroep alsnog kunnen reageren op het verslag. Bij het passeren van dergelijke gebreken ligt het echter in de rede om een proceskostenveroordeling uit te spreken en een vergoeding van het griffierecht te gelasten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om daarvan af te zien. Dat heeft de rechtbank nagelaten, terwijl geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken om daarvan af te zien.
Het betoog slaagt in zoverre.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de AP niet tot handhaving hoefde over te gaan. Hiertoe voert hij aan dat is miskend dat door de camera’s een groot deel van de openbare weg in beeld wordt gebracht. Het ene incident dat heeft plaatsgevonden, waarvan geen aangifte is gedaan, rechtvaardigt geen cameratoezicht. Dit was een incident dat tegen [belanghebbende A] en [belanghebbende B] persoonlijk was gericht en niet tegen het bedrijf. Andere incidenten zijn er niet. Het cameratoezicht zoals het er nu is, is niet noodzakelijk. Er had kunnen worden volstaan met het filmen van de eigen grond en een zo klein mogelijk deel van de openbare weg, bijvoorbeeld alleen de berm. Dat is ook voldoende om een eventuele aangifte te kunnen onderbouwen. Nu wordt hij bij het gebruik van de openbare weg, die toegang geeft tot zijn woning, altijd identificeerbaar in beeld gebracht. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat er waarborgen zijn die de schending van de privacy zo veel mogelijk minimaliseren. Ten tijde van het onderzoek ter plaatse heeft de AP een aantal zaken geconstateerd die in strijd waren met de AVG. Dit betekent dat er ten tijde van het handhavingsverzoek een overtreding bestond. De AP heeft daarna aanbevelingen gedaan om die strijdigheden te verhelpen en gaat er daarbij van uit deze zijn opgevolgd zonder daarvan zekerheid te hebben, aldus [appellant].
4.1. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben de camera’s geplaatst om hun eigendommen te beschermen evenals de eigendommen en personen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In geval van een incident kunnen zij met de camerabeelden onderbouwd aangifte doen. Niet in geschil is dat dit op zich een gerechtvaardigd belang is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Dat dit belang daadwerkelijk aanwezig is, blijkt uit het eierincident. Dat van dit incident geen aangifte is gedaan en dat het niet tegen het bedrijf zou zijn gericht, is in dat kader niet van belang.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft de AP de feitelijke situatie ter plaatse onderzocht. In de stukken bevinden zich prints van stilgezette camerabeelden van 10 april 2018, de dag waarop de AP ter plaatse is geweest. Op deze foto’s is te zien dat de perceelgrens met het toegangshek en een stuk van de openbare weg in beeld wordt gebracht. Er bestaat geen aanleiding om niet uit te gaan van de door de AP op die dag vastgestelde situatie ter plaatse. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet meer personen op de weg in beeld worden gebracht dan noodzakelijk is om het doel van het cameratoezicht te bereiken. Ook van buiten het perceel kan schade worden aangericht, waardoor het noodzakelijk is ook een gedeelte buiten de perceelgrens op camera vast te leggen. Alleen personen die zich dichtbij de perceelgrens bevinden, komen volledig in beeld. Als alleen de berm in beeld wordt gebracht, zijn personen niet direct identificeerbaar. De AP mocht, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het zwaarwegende belang van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] om hun eigendommen te beschermen zwaarder laten wegen dan het belang van voorbijgangers op de openbare weg, aangezien zij zo min mogelijk in beeld worden gebracht. Daarnaast hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] maatregelen getroffen om de ongewenste gevolgen van cameratoezicht zoveel mogelijk te beperken, zoals het wissen van de beelden na twee weken, het beveiligen van de videorecorder met een wachtwoord en het bijhouden van logfiles van inlogpogingen op de app waarmee toegang wordt verschaft tot de beelden. Ook worden voorbijgangers geïnformeerd over het cameratoezicht, zoals hierna onder 5.1 wordt overwogen. Dat de AP naar aanleiding van het onderzoek ter plaatse verdere aanbevelingen heeft gedaan, betekent niet dat sprake was van een overtreding van de AVG. Deze aanbevelingen zijn gegeven om de bescherming van persoonsgegevens verder te optimaliseren. [belanghebbende A] heeft vervolgens per e-mail toegezegd de gedane aanbevelingen uit te voeren.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voorbijgangers niet goed worden geïnformeerd over het cameratoezicht. Hiertoe voert hij aan dat de stickers niet goed opvallen omdat er meerdere stickers en andere zaken op de ruit bij de toegangsdeur zijn aangebracht. Bovendien is een van de stickers alleen zichtbaar als het bedrijf geopend is, omdat de glazen toegangsdeuren waarop de sticker is aangebracht, is afgesloten achter houten deuren buiten openingstijden. De andere sticker is bij mooi weer niet zichtbaar omdat dan de deuren openstaan. Verder worden de openbare parkeerplaatsen voor de bedrijfslocatie gefilmd. Hier is geen melding gemaakt van het cameratoezicht. Mensen die daar hun auto parkeren maar Buitenplaats De Blauwe Meije niet bezoeken, worden dus niet gewaarschuwd voor het cameratoezicht, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voorbijgangers worden geïnformeerd over het cameratoezicht door middel van aangebrachte stickers. Er zijn stickers met een afbeelding van een camera geplakt op de deur van het bedrijf en op de deur van de bedrijfswoning. Dat er op de deur van het bedrijfspand nog enkele stickers zijn geplakt, maakt niet dat de sticker waarbij voor cameratoezicht wordt gewaarschuwd niet zichtbaar is. Indien het door [appellant] gestelde juist is dat een van de stickers niet zichtbaar is bij mooi weer en de andere sticker niet buiten openingstijden, dan nog is er altijd minimaal één sticker zichtbaar. De AP heeft vastgesteld dat de stickers op zichzelf genomen goed zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Er is geen aanleiding om niet van deze feitenvaststelling door de AP uit te gaan.
Dat op de parkeerplaatsen niet gewaarschuwd wordt voor cameratoezicht kan in deze procedure niet aan de orde komen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen betreft het daar een derde camera die buiten het handhavingsverzoek valt.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten een proceskosten- en griffierechtveroordeling uit te spreken.
7. De AP dient op hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2019 in zaak nr. 18/2879, voor zover daarbij geen proceskosten- en griffierechtveroordeling is uitgesproken;
III. veroordeelt de Autoriteit Persoonsgegevens tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizend honderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen de Autoriteit Persoonsgegevens aan haar betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de Autoriteit Persoonsgegevens aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen de Autoriteit Persoonsgegevens aan haar betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
805.
BIJLAGE
AVG
Artikel 5
Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
[…]
b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd („doelbinding");
c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking");
[…]
e) worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is; persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt overeenkomstig artikel 89, lid 1, mits de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen („opslagbeperking");
[…]
Artikel 6
Rechtmatigheid van de verwerking
1.De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
[…]
Artikel 14
Te verstrekken informatie wanneer de persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen
1. Wanneer persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie:
a) de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
b) in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
c) de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;
d) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
e) in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
f) in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een ontvanger in een derde land of aan een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van de in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
[…]
Awb
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:9
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.