ECLI:NL:RBDHA:2023:8270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL22.26363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf op basis van gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2023, wordt het beroep van eiseres, een Syrische vrouw woonachtig in Turkije, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen met het argument dat er geen gezinsleven tussen eiseres en haar zoon, de referent, was vastgesteld, terwijl er wel gezinsleven tussen de referent en zijn broer en zus werd erkend. Eiseres stelt dat er sprake is van een sterke emotionele binding en afhankelijkheid van haar zoon, en dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er een familierechtelijke relatie bestaat tussen eiseres, de referent en zijn broer en zus. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en de referent. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kan blijven, omdat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft gewogen in zijn belangenafweging.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26363

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

Geboren op [datum] ,
V-nummer: [nummer] ,
en haar kinderen

[naam] ,

geboren op [datum] ,

[naam]

geboren op [datum] ,
tezamen eisers, allen van Syrische nationaliteit
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) van eiseres met als verblijfsdoel ‘verblijf als gezins- of familielid’ bij haar zoon [naam] referent.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 januari 2022 afgewezen. De staatssecretaris heeft referent gehoord op 26 september 2022. Met het bestreden besluit van 25 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.3.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingezonden.
2. De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming besluit

3. Eiseres is van Syrische nationaliteit en woonachtig in Turkije met haar in deze procedure betrokken kinderen. Eiseres stelt dat sprake is van een grote emotionele binding tussen haar, referent en de kinderen (broer en zus) en dat de staatssecretaris miskent dat dit leidt tot beschermenswaardig gezinsleven. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat de staatssecretaris het jongvolwassenenbeleid had moeten toepassen. Subsidiair stelt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte niet een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (
more than normal emotional ties) tussen eiseres en referent heeft aangenomen. Eiseres wordt financieel volledig ondersteund door referent en is voor opvoedingsondersteuning ook afhankelijk van referent. De aandoening van eiseres kan niet worden onderbouwd met medische stukken omdat zij vanwege de kosten en de op dit moment beperkte hinder die zij ervan ondervindt, geen behandeling ontvangt. Broer en zus missen een vaderfiguur nu referent, gedwongen, op afstand is. Voordat referent uit Syrië vertrok hebben zij altijd als gezin samengewoond. Nadien hebben zij in Turkije als gezin samengeleefd tussen het najaar van 2016 en augustus 2019. Referent heeft sinds 29 februari 2020 verblijfsrecht in Nederland op grond van asiel. Er is sprake van een objectieve belemmering om gezinsleven in Syrië uit te oefenen en er is nauwelijks binding met Turkije waar het gezin in asielgerelateerde omstandigheden leeft. Verder stelt eiseres dat zij in bezwaar niet is gehoord.
3.1.
De staatssecretaris heeft aannemelijk geacht dat er een grote mate van emotionele hechting bestaat tussen referent en eiseres, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Er zijn geen medische stukken overlegd die de aandoening van eiseres onderbouwen en niet is gebleken dat de aandoening van eiseres haar zo belemmert dat ze niet kan werken. Ook is niet gebleken dat de andere, oudere, broers en zussen in Turkije niet voor eiseres kunnen zorgen. Dat eiseres meer dan gebruikelijk van referent afhankelijk is, is volgens de staatssecretaris dan ook niet aannemelijk. De staatssecretaris erkent wel gezinsleven tussen referent en broer en zus op grond van persoonlijke hechte banden, maar stelt dat het gezinsleven dat eiseres met broer en zus heeft zwaarder weegt. De staatssecretaris stelt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om onder het jongvolwassenenbeleid te vallen.
3.2.
Aanvullend stelt de staatssecretaris in het verweerschrift dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat eiseres gehoord had moeten worden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, uit hoe zij tot dit oordeel komt. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang
Toetsingskader
5.1.
Op grond van artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), kan door verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM worden verleend.
5.2.
Uit het beleid van de staatssecretaris [1] vloeit voort dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen een ouder en diens meerderjarige kind wanneer tussen hen een afhankelijkheidsrelatie bestaat die de gebruikelijke banden tussen de ouder(s) en het meerderjarige kind, overstijgt. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, kijkt de staatssecretaris onder andere naar de volgende factoren:
- samenwoning;
- de mate van financiële afhankelijkheid;
- de mate van emotionele afhankelijkheid;
- de gezondheid van betrokkene;
- de banden met het land van herkomst.
Zonder een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan alleen gezinsleven bestaan wanneer sprake is van een
- jongvolwassene die
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk
of relatie.
5.3.
Om vast te stellen of beschermenswaardig familieleven bestaat tussen minderjarigen en andere verwanten (niet ouders) dient sprake te zijn van hechte persoonlijke banden. Deze moeten de gebruikelijke omgang overstijgen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een ouder buiten beeld is en een grootouder de rol van deze ouder (deels) heeft overgenomen.
5.4.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [2] (de Afdeling) blijkt dat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging die het beleid van de staatssecretaris beschrijft, elkaar beïnvloeden. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Daarbij mag de staatssecretaris betrekken dat voor beschermenswaardig gezinsleven is vereist dat sprake is van
more than normal emotional ties,maar in de belangenafweging dient deugdelijk te worden gemotiveerd waarom hiervan in het individuele geval geen sprake is en ook waarom andere relevante feiten en omstandigheden geen grond bieden voor het oordeel dat daadwerkelijk persoonlijk hechte banden bestaan. Omdat andere feiten en omstandigheden ook moeten worden meegewogen is het ontbreken van
more than the normal emotional tiesniet in alle gevallen doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Om rechtsbescherming te verzekeren dient de rechter het onderzoek dat de staatssecretaris heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden en de door hem gegeven motivering voor de belangenafweging indringend te toetsen.
5.5.
In de beantwoording van de vraag of het onderzoek naar relevante feiten en omstandigheden naar behoren heeft plaatsgevonden, betrekt de rechtbank ook de regelgeving en het beleid van de staatssecretaris omtrent het horen van vreemdelingen. Relevant is dat uit artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit dat alvorens het bestuursorgaan op bezwaar beslist de belanghebbende wordt gehoord. Hiervan kan slechts in een beperkt aantal, met name genoemde, gevallen worden afgeweken vervat in artikel 7:3 van de Awb. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [3] In het beleid van de staatssecretaris omtrent horen is vastgelegd dat als hoofdregel geldt dat belanghebbenden in bezwaarprocedures in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is, de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en waarin een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Dit zijn bijvoorbeeld zaken waarin artikel 8 EVRM een rol speelt. [4]
Heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie die valt onder het jongvolwassenenbeleid?
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit deugdelijk heeft gemotiveerd zodat de afwijzende beslissing op dit punt in stand kan blijven. Van samenwonen is sinds 2019 geen sprake meer. Referent heeft meermalen verklaard dat hij heeft gewerkt om zowel in zijn eigen onderhoud als dat van zijn moeder, broer en zus te voorzien. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat hij niet voldoet aan de voorwaarden om onder het jongvolwassenenbeleid te worden geschaard. Voor een ruimhartiger opstelling, zoals eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding nu het beleid uitgaat van cumulatieve en uitsluitende voorwaarden.
Heeft de staatssecretaris voldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en omstandigheden en de belangafweging deugdelijk gemotiveerd?
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de belangafweging onvoldoende kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden die van belang zijn bij die belangenafweging heeft onderzocht en gewogen en zal het besluit van de staatssecretaris daarom vernietigen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking:
7.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat tussen eiseres, referent en broer en zus een familierechtelijke relatie bestaat.
7.2.
De rechtbank stelt verder vast dat referent in de bezwaarprocedure is bevraagd op zijn rol in het gezin, na het vertrek van zijn vader. De focus lag daarbij op de financiële verantwoordelijkheid die referent op zich heeft genomen. Eiseres is niet gehoord.
7.3.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de staatssecretaris geen gezinsleven tussen eiseres en referent heeft aangenomen, maar wel gezinsleven tussen referent en broer en zus èn tussen eiseres en broer en zus heeft aangenomen. Uit het feit dat de staatssecretaris erkent dat sprake is van familieleven tussen referent en zijn broer en zus leidt de rechtbank af dat de staatssecretaris gewicht toekent aan de vaderrol van referent die de meer dan gebruikelijke omgang overstijgt. De staatssecretaris heeft zich in de belangenafweging op het standpunt gesteld dat het gezinsleven tussen eiseres en broer en zus meer bescherming verdient dan het gezinsleven tussen referent en zijn broer en zus.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de voor deze afweging relevante feiten en omstandigheden. De staatssecretaris stelt dat de relatie tussen eiseres en broer en zus door het vertrek van referent, is versterkt, maar heeft dit niet onderzocht of onderbouwd. Verder is niet onderzocht hoe eiseres haar moederrol uitoefent ten opzichte van broer en zus nu referent niet meer in haar nabijheid woont om haar te ondersteunen. Daarnaast is niet onderzocht of eiseres toestemming wil geven om broer en zus bij referent te laten wonen. Weliswaar hoeven deze omstandigheden op zichzelf niet automatisch tot recht op verblijf te leiden, maar zonder nadere informatie over deze omstandigheden is niet vast te stellen welk gewicht aan het gezinsleven van eiseres met broer en zus en het gezinsleven van referent met broer en zus toekomt. Gelet op het belang dat de staatssecretaris heeft toegekend aan de vaderrol van referent, is diens besluit niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd.
7.5.
Over de voor de belangenafweging relevante feiten en omstandigheden had de staatssecretaris meer informatie kunnen verkrijgen door eiseres te horen. De rechtbank volgt de staatssecretaris dan ook niet in zijn stelling dat voor het horen van eiseres geen argumenten zijn.
7.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de staatssecretaris teneinde tot een evenwichtige belangafweging te komen in deze zaak nader onderzoek had moeten doen naar relevante omstandigheden zoals de intensiteit van de gezinsband tussen eiseres en haar kinderen, de omstandigheden van het gezin en eventuele belemmeringen om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen en deze kenbaar te wegen. De rechtbank is gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat de besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Daarom dient het besluit te worden vernietigd op grond van artikel 7:12 van de Awb.
7.7.
Gelet op het voorgaande zal hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd niet worden besproken.
7.8.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en draagt de staatssecretaris op opnieuw een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de bijstand door de gemachtigde op 2 punten te bepalen: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 14 februari 2023, met een waarde per punt van € 837,-- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1674,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en stelt het bedrag vast op 1674,- euro.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.WI 2020/16 en paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
2.uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564
4.WI 2022/20