ECLI:NL:RVS:2023:347

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
202105367/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 5 maart 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 29 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 22 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. In grief 1 werd aangevoerd dat de rechtbank een verkeerde beslissing had genomen, maar de Afdeling oordeelde dat deze grief niet tot vernietiging van de uitspraak leidt. De Afdeling merkte op dat de rechtsvraag die in grief 1 aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord en dat er geen nieuwe vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

In grief 2 werd een vraag opgeworpen die ook niet tot een ander oordeel leidt, gezien eerdere arresten van het Hof van Justitie. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen. Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105367/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 juli 2021 in zaak nr. 20/6066 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in grief 1 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Grief 1 gaat namelijk over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (uitspraak van 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3184, onder 4.1.3, over het gerechtvaardigde onderscheid tussen Dublinclaimanten en andere vreemdelingen in het sinds 1 augustus 2019 bij WBV 2019/10 gewijzigde beleid over slachtoffers van mensenhandel). Grief 1 biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Gelet op wat onder 1.1 is overwogen, kan er redelijkerwijs ook geen twijfel bestaan over het antwoord op de door de vreemdeling in grief 2 opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16 en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023
644