ECLI:NL:RVS:2023:347
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 5 maart 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 29 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 22 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. In grief 1 werd aangevoerd dat de rechtbank een verkeerde beslissing had genomen, maar de Afdeling oordeelde dat deze grief niet tot vernietiging van de uitspraak leidt. De Afdeling merkte op dat de rechtsvraag die in grief 1 aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord en dat er geen nieuwe vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
In grief 2 werd een vraag opgeworpen die ook niet tot een ander oordeel leidt, gezien eerdere arresten van het Hof van Justitie. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen. Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.