ECLI:NL:RBDHA:2023:12983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.12230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor tijdelijke humanitaire gronden voor slachtoffers van mensenhandel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op tijdelijke humanitaire gronden, bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublin-verordening, waarbij Duitsland heeft ingestemd met het verzoek om eiseres terug te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het recht op familie- en privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij als slachtoffer van mensenhandel recht heeft op effectieve toegang tot bijstand en dat het onderscheid tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten onrechtmatig is. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is en dat de beleidswijziging voor Dublinclaimanten niet in strijd is met de relevante richtlijnen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd en geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, aangezien de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk werd geacht voor het strafrechtelijk onderzoek.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris eiseres niet hoefde te horen in bezwaar, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: L. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag in het primaire besluit van 24 januari 2023 afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Gebleken is dat op eiseres de Dublin-verordening van toepassing is. De autoriteiten van Duitsland zijn akkoord gegaan met het verzoek om eiseres terug te nemen. Daarnaast heeft de staatssecretaris een bericht ontvangen van het Openbaar Ministerie (OM) waarin is geconcludeerd dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk is. Ook is de staatssecretaris niet gebleken dat het weigeren van de vergunningaanvraag in strijd is met het recht op familie- en privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
1.2.
In het bestreden besluit van 20 april 2023 heeft de staatssecretaris de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier op tijdelijke humanitaire gronden, bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.
Eiseres betoogt dat zij als gevolg van het handelen van de staatssecretaris geen effectieve toegang heeft gekregen tot bijstand. Ook is zij in haar rechten als slachtoffer van mensenhandel benadeeld. Eiseres verwijst hierbij naar verschillende Europese richtlijnen, te weten 2004/81/EG, 2011/36 en 2012/29. Daarnaast wijst eiseres op een beleidswijziging voor Dublinclaimanten uit WBV 2019/10. Het onderscheid dat de staatssecretaris maakt tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten is volgens eiseres onrechtmatig, nu de Richtlijn 2004/81/EG zelf in artikel 3, eerste lid ten aanzien van de begunstigden van de richtlijn geen onderscheid maakt. Daarnaast verwijst eiseres naar een artikel van onderzoeksjournalisten Monica Lam en Sofia Turati van 24 mei 2022, een rapport van het EMM van 8 juli 2022 en een rapport van het Leger des Heils van juni 2022.
4. De staatssecretaris stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 november 2022, dat het gemaakte onderscheid tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten gerechtvaardigd is. [1] Ook de stelling van eiseres dat eenmaal ingesteld begunstigend beleid nadien niet mag worden teruggedraaid wordt door de staatssecretaris niet gevolgd. Uit Richtlijn 2004/81/EG valt niet te herleiden dat gunstigere bepalingen nadien niet meer kunnen worden beëindigd of beperkt, aldus de staatssecretaris. Daarnaast is volgens hem in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom de beleidswijziging evenmin strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel oplevert. De staatssecretaris stelt dat de beleidswijziging voor Dublinclaimanten geen blijk geeft van een onjuiste implementatie van Richtlijn 2004/81. De jurisprudentie waarnaar eiseres verwijst treft volgens de staatssecretaris geen doel. De verwijzing van eiseres naar het rapport van het EMM en het rapport van het Leger des Heils volgt de staatssecretaris evenmin, nu de daarin gedane voorstellen tot verbetering en wijziging van het beleid geenszins de kern van het bestreden besluit raakt.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende juridische kader.
5.1.
Uit artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2004/81/EG volgt dat de vreemdeling recht heeft op bedenktijd om te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van de daders van de strafbare feiten, zodat hij met kennis van zaken kan beslissen of hij wil samenwerken met de bevoegde autoriteiten. Op grond van het tweede lid van dit artikel, wordt, in afwachting van de beslissing van de bevoegde autoriteiten, tijdens de periode voor bedenktijd voorzien in de behoeften van de vreemdeling, als bedoeld in artikel 7 van de Richtlijn en mag geen tegen hem genomen verwijderingsmaatregel ten uitvoer worden gelegd. De bedenktijd geeft geen recht op verblijf, zo volgt uit het derde lid van artikel 6 van deze Richtlijn.
5.2.
In artikel 8, eerste en tweede lid, van de Richtlijn staat het volgende:
“1. Wanneer de bedenktijd verstreken is, of eerder indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de betrokken onderdaan inmiddels heeft voldaan aan het in onder b) genoemde criterium, bekijkt een lidstaat:
a) of het voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure dienstig is het verblijf van de persoon in kwestie op zijn grondgebied te verlengen, en b) of deze duidelijk blijk heeft gegeven van zijn bereidheid tot medewerking, en c) of deze alle banden met de vermoedelijke daders van een of meer van de in artikel 2, onder b) en c), omschreven strafbare feiten heeft verbroken.
2. Onverminderd redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid mag de verblijfstitel alleen worden afgegeven als aan de in lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan.”
5.3.
In artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.
5.4.
De staatssecretaris heeft in zijn beleid - paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 - bepaald dat aan vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is, alleen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend nadat het OM heeft beslist dat de aanwezigheid in Nederland van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
6. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in gelijksoortige kwesties reeds eerder geoordeeld dat het beleid van verweerder, opgenomen in paragraaf B8/3 van de Vc, niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, onder a, van de Richtlijn, en dat artikel 3.48 van het Vb een juiste implementatie is van artikel 8 van de Richtlijn. De rechtbank volstaat met een verwijzing naar deze uitspraken [2] waarvan de overwegingen in deze uitspraak geacht moeten worden te zijn overgenomen. Wat eiseres daarover in beroep heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zou zijn van onrechtmatig beleid.
7. Uit de door de staatssecretaris aangehaalde uitspraak van de ABRvS van
4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3184, volgt dat het gemaakte onderscheid tussen de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wegens mensenhandel zoals bedoeld in paragraaf B8/3 van de Vc 2000 aan Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten gerechtvaardigd is.
8. Eiseres betoogt dat uit het sepotbesluit van 24 januari 2023 volgt dat er naar aanleiding van de aangifte door het OM een strafrechtelijk onderzoek is gestart, dat er
wel degelijk een opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden en de politie nader onderzoek heeft verricht. Aan dat onderzoek heeft eiseres medewerking verleend. Nu zij dienstig is geweest voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure is volgens eiseres voldaan aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2004/81.
9. Eiseres was ten tijde van de aanvraag een Dublinclaimant. Een verblijfsvergunning mensenhandel, zoals door eiseres aangevraagd, mag alleen verleend worden als aan alle in het eerste lid genoemde voorwaarden van artikel 8 van de Richtlijn is voldaan. Daarin leest de rechtbank dat dus moet zijn vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling dienstig is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Logischerwijs is voor de beoordeling of de aanwezigheid van de vreemdeling dienstig is enig onderzoek nodig.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, gelet op het besluit van het OM van 24 januari 2023, anders dan eiseres stelt, terecht en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan de verblijfsvergunning wordt verleend. Het onderzoek dat door het OM is verricht was erop gericht om te bezien of er een nog opsporings- en/of vervolgingsonderzoek nodig was waarbij de verdere aanwezigheid van eiseres noodzakelijk was. In het OM-besluit is geconcludeerd dat dit niet noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de aanvraag terecht afgewezen. Dat eiseres medewerking heeft verleend aan het onderzoek dat aan dit OM-besluit voorafging maakt dat niet anders.
Voor zover eiseres zich niet in het OM-besluit kan vinden, heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat zij een beklagprocedure bij het gerechtshof kan starten.
11. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat de verwijzingen van eiseres naar het artikel van onderzoeksjournalisten Monica Lam en Sofia Turati van 24 mei 2022, het rapport van het EMM van 8 juli 2022 en het rapport van het Leger des Heils van juni 2022 geen doel treffen. De daarin gedane voorstellen en aanbevelingen voor beleidswijzingen staan los van het bestreden besluit en bieden evenmin aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel over de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat de staatssecretaris haar had moeten horen in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit, gelet op het primaire besluit en de bezwaargronden.
De staatssecretaris hoefde eiseres daarom niet te horen in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
14. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3184.
2.Zie de uitspraak van 26 april 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:1737), uitspraak van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4309 en van 20 april 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:1235).