ECLI:NL:RBDHA:2023:14359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/2601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens datalek en ontvankelijkheid van het beroep in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 september 2023, is eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J.G. Schroeder, in beroep gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. M.S. Dalfour. Het bestreden besluit, genomen op 4 maart 2022, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerdere brief van 21 januari 2022 niet-ontvankelijk. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van schadevergoeding naar aanleiding van een datalek waarbij haar persoonsgegevens naar een verkeerd adres waren gestuurd. De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 21 januari 2022, waarin verweerder het verzoek om informatie en schadevergoeding afwees, kwalificeert als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en oordeelde dat eiseres recht had op schadevergoeding. De rechtbank stelde vast dat eiseres immateriële schade had geleden door het datalek en dat verweerder aansprakelijk was voor deze schade. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding van € 500,- toe, in plaats van de door haar gevraagde € 3.000,-, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuursorganen bij het verwerken van persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.S. Dalfour).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres tegen de brief van 21 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan de procedure vooraf
1.1
Bij brief van 16 juli 2021 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van een datalek. Hierin is aangegeven dat er vijf brieven die bestemd waren voor eiseres naar een verkeerd adres zijn verstuurd. Bij brief van 3 augustus 2021 heeft eiseres verweerder aansprakelijk gesteld naar aanleiding van dit datalek en verzocht om schadevergoeding. Bij brief van 25 augustus 2021 heeft verweerder de aansprakelijkheid erkend en een tegemoetkoming aangeboden van € 250,- ter genoegdoening van de geleden en nog te lijden schade.
1.2
Eiseres heeft in de brief van 29 september 2021 te kennen gegeven niet akkoord te zijn met het voorstel en te denken aan een schadevergoeding ter hoogte van € 3.000,-. Daarnaast heeft eiseres verzocht om inzage te verkrijgen van haar betreffende persoonsgegevens, met name van alle externe en interne stukken ten aanzien van het datalek waarop haar naam staat, alsmede van alle correspondentie tussen verweerder en de Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien van de melding van het lek. Met de brief van 11 november 2021 heeft verweerder eiseres gegevens verstrekt. Bij brief van 21 januari 2022 heeft verweerder het tegenvoorstel van € 3.000,- afgewezen. Verder heeft verweerder met die brief de voorlopige en definitieve melding aan de Autoriteit Persoonsgegevens verstrekt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 januari 2022. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Gronden van eiseres
2.1
Eiseres voert aan dat de brief van 21 januari 2022 voor zover het een beslissing betreft op haar verzoek om informatie als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: de AVG) hoe dan ook is te kwalificeren als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is bepaald in artikel 34 van de Uitvoeringswet van de AVG (UAVG).
2.2
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding stelt eiseres dat hiervoor een bestuursrechtelijke procedure kan worden gevoerd en verwijst hierbij naar vier uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Uit deze uitspraken volgt dat uit artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang met artikel 34 van de UAVG voortvloeit dat de bestuursrechter mede bevoegd is om te beslissen op een verzoek om schadevergoeding. Uit de uitspraken volgt volgens eiseres verder dat er bij de toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb geen sprake hoeft te zijn van een onrechtmatig besluit. Er hoeft alleen een verband te zijn met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de UAVG, bijvoorbeeld een besluit op een verzoek om inzage in gegevens. Eiseres heeft verzoeken om inzage gedaan, waarmee is voldaan aan de eis dat er een verband is met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de UAVG, aldus eiseres.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beslissing op het al dan niet toekennen van een schadevergoeding na een datalek geen besluit is, nu er geen sprake is van een publiekrechtelijke maar van een privaatrechtelijke rechtshandeling. De schadevergoeding die eiseres claimt vloeit voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast stelt verweerder dat het verzoek om schadevergoeding en het verzoek om inzage losstaande verzoeken zijn die ook los van elkaar afgehandeld zijn. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat een beroep op artikel 8:88 van de Awb mogelijk is indien het gaat om een besluit. Dat is hier niet het geval, omdat het gaat om het versturen van brieven naar een verkeerd adres. Dit is een feitelijke handeling en betreft geen schriftelijke beslissing die gericht is geweest op enig rechtsgevolg. Daarnaast is ook geen sprake van een handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Wettelijk kader
4.1
Op 25 mei 2018 is de AVG van toepassing geworden en is vanaf die datum rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat (artikel 99, derde lid, van de AVG). De AVG heeft onmiddellijke werking en is dus van toepassing op zowel het verzoek om schadevergoeding van 3 augustus 2021 als de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen tussen 9 maart 2020 en 9 juni 2021.
4.2
Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Met de invoering van titel 8.4 in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is op grond van artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb de mogelijkheid vervallen om beroep in te stellen tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Op grond van artikel 7:1 van de Awb kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, maar met een onjuiste motivering. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten. Het beroep is gegrond.
5.2
De rechtbank behandelt het beroep verder als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 82 van de AVG. Daarvoor verwijst zij naar de door eiseres aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 1 april 2020 (zie voetnoot 1), waaruit -samengevat- volgt dat de bestuursrechter op grond van artikel 82 van de AVG bevoegd is om op grond van artikel 8:88 van de Awb een verzoek om vergoeding van materiële of immateriële schade als gevolg van een handelen in strijd met de AVG door een bestuursorgaan te beoordelen.
5.3
Eiseres heeft ten minste acht weken voordat een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank is gedaan verweerder schriftelijk gevraagd om vergoeding van de schade. Hiermee is voldaan aan artikel 8:90, tweede lid, van de Awb.
5.4
Verweerder heeft erkend dat hij tussen 9 maart 2020 en 9 juni 2021 vijf brieven die gericht waren aan eiseres naar een verkeerd adres heeft gestuurd. Niet in geschil is dat verweerder daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de AVG. Evenmin is in geschil dat eiseres hierdoor immateriële schade heeft geleden. Verweerder heeft in verband daarmee eiseres een schadevergoeding van € 250,- aangeboden. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van € 3.000,- voor de immateriële schade die zij door het datalek heeft geleden.
5.5
Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4952), aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. [2]
5.6
Tussen partijen is uitsluitend de hoogte van de schadevergoeding in geschil. Eiseres heeft gesteld dat het door verweerder aangeboden bedrag in geen verhouding staat tot de angsten en depressies die eiseres heeft moeten doorstaan. De post die verweerder naar een verkeerd adres heeft gestuurd, bevatte procedurele aanschrijvingen en medische gegevens. Eiseres heeft daardoor termijnen overschreden, waar zij angsten door kreeg. De medische gegevens kwamen op straat te liggen. Er dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de psychiatrische klachten die eiseres heeft, waardoor de door de datalek veroorzaakte problemen een grotere impact hadden op eiseres dan zij zouden hebben gehad op gezonde mensen. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres verwezen naar een rapport van haar behandelend psycholoog bij GGZ Delfland. Het datalek heeft ook een negatieve invloed gehad op haar gezondheidstoestand en daarmee op het herstel van haar arbeidsongeschiktheid.
5.7
Verweerder heeft gesteld dat de aangeboden schadevergoeding is gebaseerd op de omstandigheden van het geval en eerdere uitspraken van rechters in soortgelijke situaties. Daarbij heeft verweerder meegenomen dat de ontvanger van de brieven is benaderd en dat de brieven door verweerder retour zijn ontvangen. Niet is aangetoond dat een derde de gegevens van eiseres heeft ingezien. De brieven zijn namelijk in een gesloten enveloppe retour ontvangen. Ook is niet gebleken dat de informatie door een derde is gebruikt.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat een schadevergoeding van € 500,- billijk en passend is. Daarbij heeft zij met name gewicht toegekend aan de gevolgen die het datalek heeft gehad op de psychische problemen van eiseres, zoals eiseres die heeft beschreven in haar verzoek van 3 augustus 2021. De behandelend psycholoog van eiseres bevestigt deze problemen in haar rapport waarin zij (zoals eiseres dit heeft weergegeven, wat door verweerder niet is betwist) vermeldt:
“De problemen met de post van het Uwv naar haar oude adres zijn mede stressor geweest in de afgelopen maanden. Patiënt lijkt bij oplopende spanning last te hebben van cognitieve overspoeling, waarbij zij moeite heeft met denken en overzicht houden. In het contact met het Uwv gebeurde dit regelmatig.”De omstandigheden dat de vijf brieven in gesloten enveloppe retour zijn gekomen en dat niet is gebleken dat de informatie door derden is gebruikt, doen er niet aan af dat eiseres een toename van de al bij haar aanwezige ernstige psychiatrische klachten heeft ervaren en zijn daarom voor de rechtbank niet van doorslaggevend gewicht geweest.
6. Het verzoek om schadevergoeding zal gedeeltelijk worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroeps-/verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van € 500,-;
- wijst het meer of anders verzochte af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 82 luidt als volgt:
1. Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
2. Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. Een verwerker is slechts aansprakelijk voor de schade die door verwerking is veroorzaakt wanneer bij de verwerking niet is voldaan aan de specifiek tot verwerkers gerichte verplichtingen van deze verordening of buiten dan wel in strijd met de rechtmatige instructies van de verwerkingsverantwoordelijke is gehandeld.
3. Een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker wordt van aansprakelijkheid op grond van lid 2 vrijgesteld indien hij bewijst dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit.
4. Wanneer meerdere verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers bij dezelfde verwerking betrokken zijn, en overeenkomstig de leden 2 en 3 verantwoordelijk zijn voor schade die door verwerking is veroorzaakt, wordt elke verwerkingsverantwoordelijke of verwerker voor de gehele schade aansprakelijk gehouden teneinde te garanderen dat de betrokkene daadwerkelijk wordt vergoed.
5. Wanneer een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker de schade overeenkomstig lid 4 geheel heeft vergoed, kan deze verwerkingsverantwoordelijke of verwerker op andere verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers die bij de verwerking waren betrokken, het deel van de schadevergoeding verhalen dat overeenkomt met hun deel van de aansprakelijkheid voor de schade, overeenkomstig de in lid 2 gestelde voorwaarden.
6. Gerechtelijke procedures voor het uitoefenen van het recht op schadevergoeding worden gevoerd voor de in artikel 79, lid 2, bedoelde lidstaatrechtelijk bevoegde gerechten.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 34 luidt als volgt:
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88 luidt als volgt:
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90 luidt als volgt:
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 6:106 luidt als volgt:
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898; ECLI:NL:RVS:2020:899; ECLI:NL:RVS:2020:900 en ECLI:NL:RVS:2020:901.
2.Voor de uitleg van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’: zie de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o.4.2.2, van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5. en van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.2.