ECLI:NL:RBDHA:2023:14297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.9189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van samenwoningsvereiste en duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en haar kinderen, die de Turkse nationaliteit hebben. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 december 2021 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 7 oktober 2020, omdat er volgens de staatssecretaris nooit sprake is geweest van samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 4 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is verleend. In dit geval was de voorwaarde dat eiseres samenwoonde met haar referent. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij en haar referent samenwoonden en dat er geen duurzame relatie was. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden heeft plaatsgevonden en dat er geen schending is van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9189 (beroep) en NL22.9192 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1

[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres 2
[eiseres 3], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 3
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: E.P.C. van der Weyden).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verleende verblijfsvergunning van eiseres en haar kinderen ingetrokken vanaf 7 oktober 2020.
Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.9189) ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.9192) ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres en haar twee kinderen (eiseres 2 en 3) hebben de Turkse nationaliteit. Eiseres is met ingang van 7 oktober 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij [naam 1] ’ (referent), geldig tot 7 oktober 2025. Haar kinderen zijn in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met verblijfsdoel ´verblijf als familie-
of gezinslid bij [naam 2] ’. De verblijfsvergunning van eiseres en haar kinderen is met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 7 oktober 2020.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot aan de datum van eerste verlening ingetrokken, omdat is gebleken dat nooit sprake is geweest van samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, zodat eiseres nooit heeft voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. De aanvragen zouden zijn afgewezen wanneer eiseres dit wel zou hebben gemeld, aldus verweerder. De intrekking van de verblijfsvergunning levert bovendien geen schending op van artikel 8 van het EVRM. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiseres is er wel een relatie geweest ten tijde van de aanvraag en haar komst naar Nederland. Dat de relatie inmiddels is verbroken betekent niet dat er nooit sprake is geweest van een oprechte relatie. Verweerder had haar vergunning niet met terugwerkende kracht mogen intrekken, omdat geen sprake is van fraude. Verder is samenwonen geen vereiste als sprake is van een duurzame relatie. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat zij genoodzaakt was om naar [plaats] te verhuizen, omdat zij daar werk had en de kinderen daar naar school gingen. Dat er weinig foto’s zijn overgelegd zegt niets over de relatie, aldus eiseres. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de handeling van eiseres aan de kinderen wordt toegerekend. Tot slot is er sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, van de Vw, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner is deze beperking, en de voorwaarden daarvan, verder uitgewerkt in artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb): de verblijfsvergunning wordt verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon (de partner) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan de minister om een verblijfsvergunning in te trekken tevens heeft beoogd een beslissing tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer werd voldaan aan de beperking waaronder die verblijfsvergunning was verleend. Het standpunt van eiser dat een verblijfsvergunning alleen met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken als sprake is van frauduleus handelen kan dan ook niet worden gevolgd.
Samenwoningsvereiste
5. Volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] is het tijdelijk niet of niet direct gaan samenwonen geen zelfstandige afwijzingsgrond, maar slechts een van de factoren waarmee verweerder rekening mag houden bij de beoordeling van de duurzaamheid van de relatie. [4] Dit betekent niet dat aan het niet-samenwonen of niet ingeschreven zijn op hetzelfde BRP-adres geen waarde mag worden gehecht. Het kan wel een indicatie vormen voor de IND om nader onderzoek te verrichten naar de vraag of de relatie nog bestaat. Het mag echter niet als zelfstandige grond dienen om een verblijfsvergunning in te trekken.
Duurzame relatie
6. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres nooit heeft voldaan aan het doel en de beperking waarvoor de vergunning is verleend, zodat verweerder met de terugwerkende kracht de verblijfsvergunning van eiseres heeft mogen intrekken als ware zij nooit verblijfsrecht heeft gehad.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2021 van het huisbezoek, de hoorzitting en de tegenstrijdige verklaringen op verschillende momenten, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres en referent niet met elkaar samenwoonden en dat er vanaf het moment van binnenkomst geen sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie. Het ligt dan op de weg van eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Hierin is eiseres niet geslaagd. Tussen partijen is niet in geschil dat referent en eiseres sinds begin december 2020 in ieder geval niet meer samenwonen. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij voor 1 december 2020 met referent heeft samengewoond. Zij heeft immers geen bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat referent en zij een duurzame en exclusieve relatie hadden, in die zin dat zij met elkaar samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. De enkele foto’s die zijn overgelegd nadat de relatie al was verbroken heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht. Verder heeft verweerder er ook op kunnen wijzen dat eiseres meteen bij binnenkomst in Nederland haar kinderen in [plaats] op school heeft ingeschreven. Ook heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd dat er sprake is geweest van direct contact, zoals zij bijvoorbeeld had kunnen doen door het overleggen van WhatsAppgesprekken of foto’s. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat referent en eiseres beide verklaren dat referent weinig tijd had op eiseres te bezoeken in [plaats] terwijl referent wel bezoekjes aflegde aan zijn zoontje in [plaats]. Verder is er tegenstrijdig verklaard over belangrijke gebeurtenissen, zoals het islamitisch huwelijk en de redenen waarom eiseres en referent gescheiden zijn gaan wonen.
6.2
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres nooit heeft voldaan aan het doel en de beperking en heeft verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiseressen met terugwerkende kracht ingetrokken.
Artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter bij artikel 8 van het EVRM moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. [5]
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging over het recht op privéleven van eiseressen in Nederland op goede gronden in het nadeel van hen heeft laten uitvallen.
8.1
Verweerder heeft allereerst terecht van belang geacht dat eiseres 35 jaar in Turkije heeft gewoond zodat de banden met Nederland van weinig gewicht zijn. Daarnaast is de vergunning van eiseres op goede gronden met terugwerkende kracht ingetrokken en heeft zij dus nooit in Nederland rechtmatig verblijf gehad. Dit heeft verweerder terecht zwaar in het nadeel van eiseres mogen meewegen. Ten aanzien van de belangenafweging van de kinderen van eiseres heeft verweerder in belangenafweging kunnen betrekken dat kan worden verwacht, dat zij zich weer aan zullen kunnen passen in Turkije. De kinderen waren 12 en 14 toen zij naar Nederland zijn verhuisd. Ze hebben aangetoond dat ze in staat zijn om zich aan te passen aan een nieuwe situatie. Verder kon verweerder meewegen dat de banden met Turkije nog steeds sterk zijn. Zij spreken de Turkse taal, kennen het schoolsysteem en zijn daar geboren en getogen. Bovendien woont de vader van de kinderen nog daar. Dat het niet de schuld van de kinderen is dat zij weer moeten verhuizen, maakt het bovenstaande niet anders. Tot slot heeft verweerder terecht aangevoerd dat er geen objectieve belemmering is voor eiseressen om in Turkije te wonen.
9. Voor zover eiseres in beroep de standpunten ten aanzien van de TEV- procedure en het associatieverdrag uit haar bezwaar heeft herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
Wat is de conclusie?
10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3399, 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252, en 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044.
3.Gezinsherenigingsrichtlijn: richtlijn 2003/86/EU.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4132.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:964, r.o. 4.1), 1 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1503, r.o. 2.1) en 25 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2485, r.o. 2.1).
6.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.