ECLI:NL:RBDHA:2023:14297
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning op basis van samenwoningsvereiste en duurzame relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en haar kinderen, die de Turkse nationaliteit hebben. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 december 2021 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 7 oktober 2020, omdat er volgens de staatssecretaris nooit sprake is geweest van samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 4 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is verleend. In dit geval was de voorwaarde dat eiseres samenwoonde met haar referent. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij en haar referent samenwoonden en dat er geen duurzame relatie was. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden heeft plaatsgevonden en dat er geen schending is van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.