ECLI:NL:RBDHA:2023:14216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot militaire ambtenaren

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023, wordt ingegaan op twee afzonderlijke verzoeken om voorlopige voorzieningen en de daarbij behorende proceskostenveroordeling. De verzoeker, een majoor bij de Koninklijke Landmacht, had verzocht om een voorlopige voorziening na de afwijzing van zijn verzoek om vrijwillig nadienen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak SGR 23/3885 WAD wordt toegewezen, omdat verweerder is tegemoetgekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. De kosten worden vastgesteld op € 837,-. In de andere zaak, SGR 23/3906 WAD, wordt het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat het besluit van de minister niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van samenhangende besluiten, waardoor het griffierecht in beide zaken terecht is geheven. De verzoeker kan zich voor de vergoeding van het griffierecht wenden tot verweerder in de zaak SGR 23/3885 WAD, maar niet in de zaak SGR 23/3906 WAD.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3885 WAD en SGR 23/3906 WAD

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2023 in de zaken tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. G. Blonk),
en

de Commandant Landstrijdkrachten, verweerder in SGR 23/3885 WAD,

de minister van Defensie, verweerder in SGR 23/3906 WAD,
(gemachtigde: mr. M.I. Biharie-Pronk).

Inleiding

In deze zaken wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een proceskostenveroordeling na intrekking van twee verzoeken om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang
met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling in twee zaken.
SGR 23/3885 WAD
1.1.
Aan verzoeker, militair bij het reservepersoneel van de Koninklijke Landmacht in de rang van majoor, was de functie Operationeel Adviseur toegewezen met plaatsing bij 43 MECHBRIG (Gemechaniseerde Brigade). Namens 43 MECHBRIG was hij werkzaam in de functie van [functienaam] in de Veiligheidsregio Groningen.
1.2.
Verzoeker heeft bij rekest van 10 oktober 2022 verzocht om vrijwillig te mogen nadienen als reservist in de rang van majoor voor de periode van een jaar, waarbij is gewezen op de mogelijkheid tot nadienen voor militairen zoals is vastgelegd in het nieuwe Arbeidsvoorwaardenakkoord 2021-2023 (het AV-akkoord) van 7 juli 2022. De geplande ingangsdatum van het leeftijdsontslag is 1 februari 2023, de gevraagde ingangsdatum van het leeftijdsontslag is 1 februari 2024.
1.3.
Bij besluit van 1 mei 2023 heeft verweerder het rekest afgewezen, omdat hiervoor op dit moment geen expliciete arbeidsvoorwaardelijke grondslag is. De vraag of genoemde nadien-mogelijkheid ook van toepassing wordt op reservisten is nog onderwerp van overleg met de Centrales van Overheidspersoneel. Ten slotte is meegedeeld dat een Koninklijk Besluit (KB) is aangevraagd met betrekking tot het eervol ontslag van verzoeker per 1 mei 2023.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
SGR 23/3906 WAD
1.4.
Bij brief van 8 mei 2023 (de bestreden brief) heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat aan hem met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van 1 mei 2023 eervol ontslag wordt verleend uit de dienst als militair. Het KB is aangevraagd en deze wordt na goedkeuring zo spoedig mogelijk aan verzoeker gezonden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden brief. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 12 juni 2023 desgevraagd meegedeeld dat hij het KB nimmer heeft ontvangen.
Bij brief van 13 juni 2023 heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat het KB, zodra dit is ontvangen, zal worden toegestuurd. Bij brief van 15 juni 2023 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bestreden brief is aan te merken als een primair besluit waarin het beoogde rechtsgevolg, te weten het leeftijdsontslag per 1 mei 2023 expliciet is verwoord. Daarmee is het besluitdocument evident komen vast te staan. De omstandigheid het besluit van 8 mei 2023 onbevoegd is genomen, omdat het verlenen van ontslag aan een militair met een officiersrang geschiedt bij KB, betekent niet dat daarmee het besluitkarakter aan het document is ontvallen en dat het besluit geen rechtsgevolg zou hebben. Het KB brengt geen ander rechtsgevolg tot stand dan al bij het besluit van 8 mei 2023 tot stand is gekomen. Het aan het besluit van 8 mei 2023 klevende bevoegdheidsgebrek kan worden hersteld in de bezwaarprocedure bij de beslissing op bezwaar, aldus verweerder.
SGR 23/3885 WAD en SGR 23/3906 WAD
1.6.
Bij brief van 29 juni 2023 heeft verweerder meegedeeld dat binnen het Sectoroverleg overeenstemming met de vakbonden is bereikt over de passage over nadienen in het AV-akkoord (blz. 17). Onder de premisse dat de vier genoemde voorwaarden uit de passage worden gehanteerd, is het ook mogelijk te maken voor reservisten om maximaal één jaar na te dienen op hun voorziene leeftijdsontslag op basis van de Nieuwe Diensteinderegeling. Hierdoor is het mogelijk voor reservisten om op eigen verzoek tot de leeftijd van 63 jaar en 3 maanden te worden opgeroepen.
Bij brief van 28 juli 2023 heeft verweerder meegedeeld dat alsnog tegemoetgekomen wordt aan het rekest en dat de besluitvorming zal worden herzien.
1.7.
Verzoeker heeft op 4 augustus 2023 zijn verzoeken om een voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voorts benadrukt verzoeker dat hij twee maal griffierecht heeft betaald. Het gaat volgens hem om twee samenhangende besluiten. Hij verzoekt de rechtbank éénmaal griffierecht terug te betalen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van éénmaal griffierecht.
1.8.
Verweerder heeft bij brief van 11 augustus 2023 meegedeeld te berusten in de proceskosten met het verzoek ermee rekening te houden dat sprake is van samenhangende zaken. Ter zake het griffierecht conformeert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.
Overwegingen
SGR 23/3885 WAD
2. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder is tegemoet gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening, nu het rekest van verzoeker om te mogen nadienen wordt ingewilligd.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.
Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,-, wegingsfactor 1).
SGR 23/3906 WAD
3. Bij het beoordelen van een verzoek om een proceskostenveroordeling komen ontvankelijkheidsvereisten, zoals dat sprake moet zijn van een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan, aan de orde. Vervolgens kan de vraag aan de orde komen of sprake is van tegemoetkomen.
3.1.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het AMAR geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang bij koninklijk besluit.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden brief, waaruit duidelijk blijkt dat nog een KB moet worden genomen.
De minister is niet bevoegd om te beslissen ter zake een ontslag van een officier. Het KB geldt op grond van artikel 38, eerste lid, van het AMAR als het primaire besluit [1] . Niet gebleken is dat een KB door de Kroon is genomen.
Van een situatie waarin sprake is van een kennisgeving van de voordracht èn een KB, die onverbrekelijk samenhangen en als één geheel kunnen worden beschouwd, is daarom geen sprake [2] . Deze onverbrekelijke samenhang maakt niet dat, bij het ontbreken van een KB, de bestreden brief alsnog heeft te gelden als het primaire besluit. De bestreden brief is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.2.
Het verzoek om een proceskostenveroordeling zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Het griffierecht
4. Betaald griffierecht valt niet onder de limitatieve opgesomming van proceskosten genoemd in artikel 1 van het Bpb. Daarmee is een veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht als onderdeel van de proceskosten niet mogelijk.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te overwegen als volgt.
Omdat het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak SGR 23/3885 WAD wordt toegewezen, dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoeker kan zich hiervoor tot verweerder wenden.
Dit is anders in de zaak SGR 23/3906 WAD, waarin door verzoeker eveneens een griffierecht van € 184,- is betaald. Anders dan verzoeker meent, zijn terecht twee afzonderlijke procedures aangemaakt en is terecht twee maal griffierecht geheven. Er wordt (gelet op overweging 3.1.) niet voldaan aan het vereiste dat sprake is van met elkaar samenhangende besluiten, die voortvloeien uit eenzelfde feitencomplex en voorts samenhangen in tijd [3] .

Beslissing

De voorzieningenrechter
SGR 23/3885 WAD
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-;
SGR 23/3906 WAD
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 september 2023.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Raad van 18 mei 2000 (ECLI:NL:CRVB:2000:AA7061) en 9 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:452)
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 april 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AE5910)
3.Uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2023 (ECLI:NL:HR:2023:560)