ECLI:NL:RBDHA:2023:13683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
21/5719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een handhavingsverzoek inzake het verwijderen van wortelstammen en herplanting van bomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar beoordeeld. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend om wortelstammen te verwijderen en om herplanting van bomen te verzoeken. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek afgewezen met een besluit van 22 juli 2020. Het bezwaar van eiser werd op 12 juli 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, waarop eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft op 22 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat de gemeente niet adequaat had gereageerd op zijn verzoek en dat hij procesbelang had, omdat de herplanting niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar, omdat de gemeente niet alle gekapte bomen heeft vervangen en in plaats daarvan struiken heeft geplant.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat eiser ten onrechte niet is gehoord. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Buijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar. Eiser heeft een handhavingsverzoek gedaan om wortelstammen te verwijderen en om tot herplant over te gaan.
1.1.
Verweerder heeft dit handhavingsverzoek met het besluit van 22 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De gemeente Den Haag heeft in januari 2021 een aantal populieren gerooid in het Willem Dreespark en de wortelstammen in eerste instantie laten staan. Eiser heeft met zijn handhavingsverzoek gevraagd de wortelstammen te verwijderen, zodat bij het eerstvolgende herplantingsseizoen vervangende bomen kunnen worden geplant. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat de gemeente al van plan was om de wortelstammen op korte termijn te verwijderen en tot herplanting over te gaan. Tijdens de bezwaarfase heeft de gemeente de wortelstammen gerooid en is beplanting aangebracht. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen procesbelang (meer) had.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser vindt dat verweerder zijn bezwaar inhoudelijk had moeten beoordelen. Hij vindt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, in de eerste plaats omdat het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften niet is afgewacht. In de tweede plaats vindt hij de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig omdat hij niet is gehoord. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de gemeente maar ten dele aan zijn handhavingsverzoek is tegemoetgekomen, omdat de wortelstammen weliswaar zijn verwijderd maar de gemeente vervolgens struiken in plaats van bomen heeft geplant. Eiser vindt daarom dat hij in de bezwaarfase procesbelang had. Eiser brengt tot slot naar voren dat de reden voor de bomenkap niet was gelegen in de staat van de bomen, maar in de wens van de gemeente om brandstof te leveren aan biomassacentrales.
Wat zijn de regels?
4. Voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar is vereist dat eiser daarbij een actueel en reëel belang heeft. Hiervoor geldt dat het doel dat hem voor ogen staat met het maken van bezwaar moet kunnen worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis moet zijn. [1] In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [2]
4.1.
Een bestuursorgaan stelt belanghebbenden, voordat het op het bezwaar beslist, in de gelegenheid te worden gehoord. [3] Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang in de bezwaarfase?
6. Verweerder heeft eisers handhavingsverzoek zo opgevat dat hij vroeg om het verwijderen van de achtergebleven wortelstammen en om herplant, zo lichtte verweerder ter zitting toe. Niet in geschil is dat de gemeente tijdens de bezwaarfase de wortelstammen in het Willem Dreespark heeft verwijderd en dat zij in zoverre is tegemoetgekomen aan het handhavingsverzoek van eiser. Evenmin is in geschil dat tot herplant is overgegaan. [5]
6.1.
Echter, eiser heeft ook gesteld dat de herplant niet juist is gebeurd, omdat er geen bomen maar struiken zijn geplant en omdat niet alle 49 gekapte bomen zijn vervangen. Feitelijk betoogt eiser hiermee dat de overtreding waarop zijn handhavingsverzoek zag, niet is beëindigd. De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een beoordeling van de vraag of deze stelling juist is.
6.2.
Dit betekent dat verweerder ten onrechte stelt dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Verweerder heeft eiser dan ook ten onrechte niet gehoord. Het bestreden besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid en in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt dus. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over de vraag of de herplant juist is gebeurd. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten bestaande uit verletkosten. Verweerder moet eiser € 48,- aan verletkosten vergoeden voor de behandeling ter zitting, uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het minimaal te hanteren uurtarief van € 8,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 juli 2021;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 48,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. ten Brummelhuis, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2205 en 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1084.
2.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1321 en 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
3.Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4641.
6.Artikel 2, eerste lid onder e, van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511.