201603999/1/A1.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 april 2016 in zaak nr. 16/393 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft het college de op 5 juni 2015 aan Hornbach Real Estate B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een bouw- en tuinmarkt met afhaallocatie op de hoek Bornerbroeksestraat, Nijreessingel en H.R. Holstlaan in Almelo ingetrokken.
Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben het college en Hornbach een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman MSc, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hornbach, vertegenwoordigd door mr. T. Grundmeijer en mr. C.W. Kniestedt, beiden advocaat te Amsterdam, mr. J.P.F. Tichem en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 5 juni 2015 heeft het college aan Hornbach een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouw- en tuinmarkt met afhaallocatie op de hoek Bornerbroeksestraat, Nijreessingel en H.R. Holstlaan in Almelo.
Hornbach heeft op 20 augustus 2015 het college verzocht deze vergunning in te trekken.
Bij het besluit van 25 augustus 2015 heeft het college het verzoek van Hornbach ingewilligd en de omgevingsvergunning ingetrokken.
Bij het besluit van 18 december 2015 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen de intrekking van de omgevingsvergunning kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] volgens het college geen belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet heeft aangegeven welk belang hij heeft bij het indienen van zijn bezwaar.
2. [appellant] betoogt eerst in hoger beroep dat het college ten onrechte de door hem in bezwaar gemaakte proceskosten niet heeft vergoed. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom [appellant] dit niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep ongegrond heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat de intrekking van de omgevingsvergunning met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht had moeten worden voorbereid, omdat de verlening van de omgevingsvergunning ook op die wijze had moeten worden voorbereid. Verder voert hij aan dat zijn belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar is gelegen in de omstandigheid dat het college het intrekkingsbesluit alsnog kan intrekken, waardoor de omgevingsvergunning herleeft. Ter zitting heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat hij voor mogelijk houdt dat het intrekkingsbesluit nietig is. Tot slot stelt [appellant] schade te lijden.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2205, is voor een inhoudelijke behandeling van een bezwaar vereist dat de bezwaarmaker daarbij een actueel en reëel belang heeft, waarvoor geldt dat het doel dat hem voor ogen staat met het maken van bezwaar moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. 3.2. Niet in geschil is dat [appellant] tegen de bouw van de bouw- en tuinmarkt is en dat hij het ermee eens is dat de daarvoor verleende omgevingsvergunning is ingetrokken. Het doel dat [appellant] voor ogen stond met het maken van bezwaar, te weten intrekking van de omgevingsvergunning met toepassing van een andere voorbereidingsprocedure, is voor hem niet van feitelijke betekenis. De omstandigheid dat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de omgevingsvergunning is ingetrokken, levert voor hem geen actueel en reëel belang op bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de intrekking.
Ook de omstandigheid dat het college de intrekking van de omgevingsvergunning op een later tijdstip kan intrekken, levert [appellant] geen belang op bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de intrekking van de omgevingsvergunning, aangezien hij in dat geval rechtsmiddelen kan instellen tegen de intrekking van de intrekking van de omgevingsvergunning. Overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het college het besluit van 25 augustus 2015 zou willen intrekken, nu het college voornemens is een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van Hornbach om de omgevingsvergunning. Daargelaten welke consequenties dit voor de ontvankelijkheid van zijn bezwaar zou hebben, heeft [appellant] verder niets aangevoerd dat grond biedt voor het oordeel dat het besluit van 25 augustus 2015 nietig zou zijn.
Tot slot kan ook aan de door [appellant] gestelde schade geen belang bij een beoordeling van zijn bezwaar worden ontleend, reeds omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van de intrekking van de omgevingsvergunning.
Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar van [appellant] terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
687.