ECLI:NL:RBDHA:2023:13596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
23/4213 en 23/4200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijstandsuitkering en bijzondere bijstand door onduidelijke financiële situatie

In deze zaak hebben eisers, een gezin uit Rijswijk, aanvragen ingediend voor bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet (Pw) en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. De aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk afgewezen, omdat eisers geen bankafschriften hebben overgelegd, waardoor hun financiële situatie onduidelijk bleef. De voorzieningenrechter heeft in eerdere uitspraken, waaronder op 30 maart 2023, het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. In het bestreden besluit van 16 mei 2023 zijn de bezwaren van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 5 juli 2023 behandeld en geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat het aan hen is om duidelijkheid te verschaffen over hun financiële situatie, en dat het college op basis van de wet kan eisen dat zij de benodigde gegevens verstrekken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen terecht was, omdat eisers niet voldaan hebben aan hun medewerkingsverplichting. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 17 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/4213 en 23/4200
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.E. van Soest).

Inleiding

In het besluit van 15 februari 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 8 december 2022 om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 16 februari 2023 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand van 25 november 2022 voor inrichtingskosten en diverse andere kosten van € 11.907,10 afgewezen.
In het besluit van 16 februari 2023 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand van 14 december 2022 voor kosten van € 11.907,10 afgewezen.
In het besluit van 24 februari 2023 (primair besluit 4) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand van 15 december 2002 voor inrichtingskosten en diverse andere kosten van € 11.907,10 afgewezen.
Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 30 maart 2023 dit verzoek afgewezen.
In het besluit van 16 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Voor wat betreft de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is vermeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4917. Deze feiten en omstandigheden worden als volgt aangevuld.
2.2
Op 15 december 2022 hebben eisers een aanvraag om bijzondere bijstand voor dezelfde kosten van € 11.907,10 ingediend. In primair besluit 4 heeft verweerder opgemerkt dat een eerdere aanvraag voor dezelfde kosten bij besluit van 14 december 2022 is afgewezen. Deze aanvraag is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Er is geen sprake van relevante gewijzigde omstandigheden. De aanvraag wordt dan ook afgewezen.
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de vier primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het aan de aanvrager is om duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder meer zijn financiële situatie. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is onder meer de financiële situatie van de aanvrager essentieel. In dat kader heeft verweerder eisers verzocht de gevraagde stukken aan verweerder te verstrekken, waaronder afschriften van alle bankrekeningen over de periode vanaf 16 december 2022. Eisers hebben die bankafschriften niet overgelegd, en hebben verklaard niet bereid te zijn die gegevens te overleggen. Verweerder is van mening dat eisers door het niet verstrekken van de gevraagde gegevens niet hebben voldaan aan hun medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw. Daarmee wordt de motivering van de primaire besluiten gewijzigd. Doordat zij onvoldoende medewerking hebben verleend, is de financiële situatie van eisers onduidelijk gebleven en is het recht op bijstand niet vast te stellen. Verweerder heeft dan ook terecht in de primaire besluiten 1, 2 en 3 de aanvragen om bijstand afgewezen. Verder is verweerder van mening dat de aanvraag om bijzondere bijstand in primair besluit 4 terecht is afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb, omdat sprake is van een herhaalde aanvraag en geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.4
In beroep hebben eisers - kort samengevat - aangevoerd dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is. Verweerder stelt dat de bezwaren niet leiden tot herroeping van de primaire besluiten, omdat deze besluiten terecht zijn genomen. Vervolgens merkt verweerder op dat de motivering van de besluiten moet worden aangepast in die zin dat niet voldaan is aan de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw. In zoverre heeft verweerder de besluiten dus niet “terecht” genomen. De motivering van het bestreden besluit is dan ook innerlijk tegenstrijdig. Gelet op de gewijzigde motivering in het bestreden besluit is sprake van strijd met artikel 7:9 van de Awb. Verweerder heeft voorafgaand aan het wijzigen van de juridische grondslag van de besluiten eisers ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eisers onvoldoende medewerking hebben verleend, althans waarom het vermeende gebrek aan medewerking leidt tot de conclusie dat de financiële omstandigheden onvoldoende duidelijk zijn. Duidelijk is dat eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Verweerder dient eerst bijstand toe te kennen aan eisers, en daarna zullen eisers de bankafschriften overleggen. Verweerder heeft miskend dat de medewerkingsverplichting eerst een belangrijke rol gaat spelen op het moment dat er bijstand wordt verleend. Zolang er nog geen bijstand wordt verstrekt, mag niet van eisers worden verlangd dat eisers hun hele levensgeschiedenis uit de doeken doen, zeker als het gegevens betreft die door verweerder eenvoudig te raadplegen zijn. Het besluit is dan ook in strijd met artikel 53a van de Pw. Verweerder had eenvoudig een huisbezoek kunnen afleggen op het adres van eisers en had daar kunnen vaststellen dat er geen inboedel is. Ten aanzien van de bijzondere bijstand is alleen het saldo op de rekening van belang en dat is bij verweerder bekend. Het besluit is in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), omdat voorbij gegaan wordt aan het feit dat eisers een gezin hebben en het welzijn van hun kinderen ernstig in het gedrang komt als gevolg van het niet verstrekken van bijstand. Verweerder heeft te veel nadruk gelegd op het niet inleveren van gegevens, maar verliest daarbij het doel van de Pw uit de oog, en daarmee de menselijke maat. Verweerder moet begrip hebben voor de situatie van eisers, door bijvoorbeeld zelf informatie op te vragen bij de gemeente Almere. Eisers hebben een strafrechtelijk conflict met de gemeente Almere en dus is het voor hen niet mogelijk om bij die gemeente zelf informatie op te vragen.
2.5
Op de dag van de zitting hebben eisers verzocht om ook te beslissen op andere aanvragen om bijstand die zijn ingediend. Ook hebben zij verzocht een besluit te nemen over verbeurde dwangsommen, vergoeding van kinderbijslag en energietoeslag.
2.6
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat de afschriften van alle bankrekeningen vanaf 16 december 2022 de belangrijkste bij eisers opgevraagde en door hen niet overgelegde stukken zijn.
3 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn
arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3.2
In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) [1] is overwogen dat de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw de belanghebbende verplicht om op verzoek van het college de (feitelijke) medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Het college kan op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw bepalen welke gegevens en bewijsstukken overgelegd moeten worden. Ook kan het college bepalen de wijze en het tijdstip waarop dit moet gebeuren. Zowel bij de aanvraag, als tijdens de bijstandverlening mag van een betrokkene worden verlangd dat hij zodanige (bewijs)stukken overlegt dat het college kan onderzoeken en beoordelen of toekenning, dan wel voortzetting van de bijstand gerechtvaardigd is. Gelet op het voorgaande slaagt de stelling van eisers, dat de medewerkingsverplichting slechts een rol speelt indien al bijstand wordt verleend, niet.
3.3
Het gaat hier om besluiten tot afwijzing van een aanvraag om (bijzondere) bijstand. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder meer zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. [2] Uit het voorgaande volgt dat het niet de taak is van verweerder om gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand van belang op te vragen, maar dat het aan de aanvrager is om deze gegevens te verstrekken.
3.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder voldoende redenen om inzicht te verlangen in het inkomsten- en uitgavenpatroon en eventueel vermogen van eisers in de periode vanaf 16 december 2022. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat eisers tot en met 31 januari 2023 een Bbz-uitkering van de gemeente Almere ontvingen. Ook zijn op de over de periode tot en met 15 december 2022 ingeleverde bankafschriften overschrijvingen te zien, die vragen oproepen en verweerder aanleiding geven om te onderzoeken of er ook na 15 december 2022 bijschrijvingen hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft dan ook terecht besloten de afschriften van alle bankrekeningen van eisers over de periode vanaf 16 december 2022 op te vragen. Uit het bovenstaande volgt dat de stelling van eisers dat verweerder te veel nadruk heeft gelegd op het niet inleveren van de gevraagde gegevens, en daarbij het doel van de Pw en de menselijke maat uit het oog verliest, niet slaagt.
3.5
Niet in geschil is dat eisers de gevraagde afschriften van al hun bankrekeningen over de periode vanaf 16 december 2022 niet hebben overgelegd. Eisers hebben verklaard dat zij niet bereid zijn om deze bankafschriften te verstrekken. Zij hebben dat ter zitting herhaald. Deze bankafschriften waren nodig om duidelijkheid te krijgen over de financiële situatie van eisers. Hieruit volgt dat eisers niet konden volstaan met de enkele mededeling dat wel duidelijk is dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Ook volgt hieruit dat de stelling van eisers dat verweerder eerst bijstand moet toekennen en dat daarna die bankafschriften wel zullen worden overgelegd niet slaagt. Doordat eisers niet de gevraagde bankafschriften hebben overgelegd, hebben zij de medewerkingsverplichting geschonden. Als gevolg daarvan blijft de financiële situatie van eisers onduidelijk, en kan het recht op algemene en bijzondere bijstand niet worden vastgesteld. Verweerder heeft dan ook terecht besloten om de aanvragen om bijstand van 25 november 2022, 8 december 2022 en 14 december 2022 af te wijzen.
3.6
Ten aanzien van de aanvragen om bijzondere bijstand wordt dan ook niet toegekomen aan toetsing aan artikel 35 van de Pw, en wordt niet toegekomen aan een huisbezoek om te beoordelen of er een noodzaak is voor de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van de woning.
3.7
De stelling van eisers dat voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand het alleen overleggen van het saldo op de bankrekening voldoende is, treft geen doel. Uit het voorgaande blijkt al dat een completer beeld van de financiële situatie van eisers noodzakelijk is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, en dat in dat kader eisers terecht is verzocht de bankafschriften vanaf 16 december 2023 te overleggen.
3.8
Hetgeen eisers hebben gesteld omtrent de motivering van het bestreden besluit slaagt niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het bestreden besluit terecht artikel 17 van de Pw aangehaald, en is de grondslag slechts gewijzigd van het eerste lid van dat artikel naar het tweede lid. Sprake is van een geringe wijziging in de motivering, doordat is vermeld dat de medewerkingsverplichting is geschonden. Het standpunt van verweerder blijft dat de gevraagde gegevens essentieel zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, dat eisers die gegevens niet hebben verstrekt en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers door de geringe wijziging in de motivering niet in hun belangen zijn geschaad, zodat zij ook niet in de gelegenheid hoefden te worden gesteld te reageren op de wijziging van grondslag. Er is dan ook geen sprake van strijd met artikel 7:9 van de Awb.
3.9
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht primair besluit 4 gehandhaafd. Het betreft een zelfde aanvraag als de aanvraag waarop in primair besluit 3 is beslist, zodat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Op grond van dat artikel is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Eisers hebben geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd, zodat de aanvraag terecht is afgewezen onder verwijzing naar primair besluit 3.
3.1
Eisers hebben aangevoerd dat het besluit in strijd is met het IVRK, omdat voorbij gegaan wordt aan het feit dat eisers een gezin hebben en het welzijn van hun kinderen ernstig in het gedrang komt als gevolg van het niet verstrekken van bijstand. Deze stelling slaagt niet. Eisers hebben niet aangevoerd met welke bepalingen van het IVRK strijd bestaat. Voor zover zij een beroep doen op de artikelen 3 en 26 van het IVRK slaagt dat beroep niet. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen, vormen deze verdragsbepalingen geen bepalingen die naar hun aard een ieder kunnen verbinden als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Daar komt bij dat eisers bijstand hebben aangevraagd en zij eerst in aanmerking komen voor bijstand, als zij aan de voorwaarden voldoen. Of dat het geval is, kan nu juist niet worden vastgesteld omdat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie. [3]
3.11
Alles wat eisers voor het overige hebben aangevoerd en verzocht maakt bovenstaande beoordeling niet anders.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1263
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3016.