ECLI:NL:CRVB:2016:3016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.C.R. Schut
- A. Stehouwer
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende financiële duidelijkheid en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 25 april 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn aanvraag om bijstand opnieuw ingediend na een eerdere intrekking. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet de gevraagde gegevens had overgelegd, waardoor onduidelijk bleef hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en de gestelde lening van een derde partij. De appellant had wisselende verklaringen afgelegd over de hoogte en het moment van de lening, en kon niet aantonen dat deze lening bestemd was voor zijn levensonderhoud. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Aangezien de appellant niet voldeed aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.
De Raad concludeerde dat de appellant niet de nodige duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en dat zijn beroep op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind niet slaagde, omdat de verdragsbepalingen niet rechtstreeks afdwingbaar zijn. De uitspraak bevestigde dat de appellant en zijn dochter in beginsel als gezin in aanmerking komen voor bijstand, mits zij aan de voorwaarden voldoen, wat in dit geval niet kon worden vastgesteld.