ECLI:NL:RBDHA:2023:13033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
NL23.23778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne en de toewijzing van een voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster afkomstig uit Nigeria. Verzoekster had een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per 4 september 2023 werd beëindigd. Verzoekster stelde dat deze beëindiging onterecht was, omdat zij individueel gehoord had moeten worden en dat er spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris geen schorsende werking had, maar dat er wel sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat verzoekster recht heeft op de voorzieningen en rechten die eerder aan haar waren verleend op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23778

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het recht op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG [1] (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 [2] (het Raadsbesluit) van verzoekster beëindigd per 4 september 2023. Onder rechtsgevolgen is vermeld dat verzoekster vanaf 4 september 2023 niet langer gebruik kan maken van de rechten die eerder aan haar op grond van de Richtlijn en het daarop gebaseerde Raadsbesluit zijn verleend. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit.
Verzoekster heeft op 21 augustus 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst en verzoekster gebruik mag blijven maken van de rechten die eerder aan haar op grond van de Richtlijn zijn verleend tot op het beroep is beslist. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.23777.
Verweerder heeft op 29 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Als bijlage is een op 17 augustus 2023 ingediend (geanonimiseerd) verweerschrift in een andere procedure overgelegd. Verzoekster heeft hier op 30 augustus 2023 op gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Verzoekster is, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster is afkomstig uit Nigeria en heeft een in 2018 afgegeven tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning overgelegd. Zij heeft naar voren gebracht dat haar echtgenoot de Oekraïense nationaliteit heeft en dat hij in het leger dient. Verzoekster stelt dat ten onrechte is besloten de tijdelijke bescherming te beëindigen, dat zij hierover individueel gehoord had moeten worden en dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen het besluit van
16 augustus 2023 geen schorsende werking heeft. Het besluit tot beëindiging van de tijdelijke bescherming moet aangemerkt worden als een besluit dat valt onder artikel 79, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat het gaat om een verblijfsrecht en niet een verblijfsvergunning (als bedoeld in art. 82 lid 1 Vw 2000) komt aan het besluit geen schorsende werking toe. In het als bijlage overgelegde verweerschrift van 17 augustus 2023 is dit standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter ziet geen grond om verweerder hierin niet te volgen en zal derhalve beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Spoedeisendheid
5. Verweerder heeft met betrekking tot de spoedeisendheid gewezen op een bijlage bij een in juli 2023 aan de gemeenten verstrekt informatiepakket (het advies [3] ), waarin het volgende is vermeld:
“De gemeente kan de derdelander faciliteren met onderdak en verstrekkingen tot het moment van vertrek gedurende de vertrektermijn van 28 dagen. Het advies is om dit te doen voor personen die mee willen werken aan vertrek.” Daarom staat volgens verweerder niet op voorhand vast dat verzoekster vanaf 4 september 2023 niet langer opvang en voorzieningen geniet.
6. Verzoekster heeft in reactie hierop een brief overgelegd van de burgemeester van de gemeente waar zij verblijft, waarin hij haar op 7 augustus 2023 heeft bericht dat zij de opvang op 4 september 2023 uiterlijk om 10.00 uur moet verlaten als de tijdelijke bescherming is beëindigd. Beëindiging van de opvang houdt volgens deze brief in dat zij vanaf die datum geen onderdak en/of eet- en leefgeld, activiteiten en een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering ontvangt en vanaf die datum niet langer verzekerd is voor medische kosten. Verzoekster heeft er daarnaast terecht op gewezen dat het aangehaalde advies ziet op vreemdelingen die vrijwillig willen vertrekken. Verzoekster wijst er op dat zij het niet eens is met het besluit, daartegen een rechtsmiddel heeft aangewend en de behandeling van het beroep in Nederland wil afwachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook sprake van onverwijlde spoed.
Beoordeling van het besluit
7. Vooropgesteld moet worden dat in onderhavige procedure een veelheid aan rechtsvragen is opgeworpen die nader onderzoek vergen, waartoe de onderhavige procedure zich niet leent. [4] Er is een omvangrijk verweerschrift uit een andere procedure overgelegd. Verder is naast de vragen die aan bod zijn gekomen bij de zittingsplaatsen Roermond [5] , Rotterdam [6] en Utrecht [7] ter zitting ook gesproken over het moment waarop zou moeten worden beoordeeld of na afloop van de tijdelijke bescherming dwingende redenen van humanitaire aard gedwongen terugkeer onmogelijk of onredelijk maken (artikel 22, tweede lid, van de Richtlijn) en hoe de huidige werkwijze zich verhoudt tot de parlementaire geschiedenis. [8]
Betrokken belangen
8. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
8.1.
Vooropgesteld moet worden dat bij de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Richtlijn in de memorie van antwoord het belang is beschreven om waar mogelijk te voorkomen dat zaken in een korte periode vlak voor of vlak na afloop van de tijdelijke bescherming en masse moeten worden behandeld. [9] Welk gevolg een dergelijke handelswijze kan hebben voor de rechtspraak is door de voorzieningenrechter van de zittingsplaats Roermond treffend verwoord. [10]
8.2.
Hoewel reeds in de Kamerbrieven van 18 juli 2022 [11] en 10 februari 2023 [12] een besluit als het onderhavige is aangekondigd, ziet de voorzieningenrechter zich meer dan een (half) jaar later geconfronteerd met een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl de beroepstermijn van vier weken nog niet is verstreken. Dit laat de voorzieningenrechter in het voordeel van verzoekster meewegen. [13]
8.3.
De belangen die verweerder ter zitting heeft geschetst zijn dat de druk op de opvang hoog is en dat circa 98% van de opvang bezet is. Toewijzing van de gevraagde voorziening kan -afhankelijk van de instroom- mogelijk leiden tot crisisnoodopvang. Verzoekster stelt hier tegenover dat zij zonder voorlopige voorziening vanaf komende maandag in het geheel geen opvang meer geniet.
8.4.
Tot slot wordt meegewogen dat het niet treffen van een voorlopige voorziening ertoe leidt dat verzoekster de uitkomst van het beroep in Nederland niet kan afwachten, terwijl zij meent gronden te hebben om hier rechtmatig te verblijven. Dit klemt temeer, nu dit voorkomen had kunnen worden als eerder een besluit tot beëindiging was genomen.
Oordeel
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat eenzelfde voorziening wordt getroffen als op 31 augustus 2023 reeds door de voorzieningenrechter van de zittingsplaatsen Roermond en Zwolle is gedaan.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit;
  • treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster als begunstigde van de Richtlijn moet blijven aanmerken en de in dit kader verstrekte voorzieningen en rechten dient te continueren totdat op het beroep van verzoekster is beslist:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.D.1 Handelswijze vertrek derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning voor Oekraïne
4.vgl. de uitspraak van de ABRvS van 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:1103
5.30 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12912
6.9 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11897
7.31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12973
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 29 031, nr. 3, blz. 9
9.Eerste Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 031, C, blz. 4
10.31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13008
11.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 19 637, nr. 2945
12.Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 19 637, nr. 3070
13.vgl. zittingsplaats Zwolle, 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13002