ECLI:NL:RBDHA:2023:13002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.24693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van tijdelijk verblijfsrecht voor Oekraïense ontheemden en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense ontheemde. De verzoeker had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij zijn recht op tijdelijke bescherming per 4 september 2023 werd beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien de tijdelijke bescherming van verzoeker op het punt stond te eindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de verweerder, en heeft besloten om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat verzoeker wordt behandeld alsof de tijdelijke bescherming nog steeds van toepassing is, totdat er een uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24693

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het recht op tijdelijk bescherming als bedoeld in richtlijn 2001/55/EG [1] (de richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 [2] (raadsbesluit) van verzoeker beëindigd per 4 september 2023.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft, op verzoek van de voorzieningenrechter, op 29 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een nadere reactie ingediend.
Verweerder heeft, op verzoek van de voorzieningenrechter, op 30 augustus 2023 een nadere reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter constateert dat er meerdere soortgelijke beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn ingediend door vreemdelingen van wie het recht op tijdelijke bescherming op grond van de richtlijn wordt beëindigd per 4 september 2023. De voorzieningenrechter heeft in de onderhavige zaak verzocht om een reactie van verweerder, onder meer op de vraag of het beroep tegen het bestreden besluit schorsende werking met zich brengt. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de efficiëntie en op de grote spoedeisendheid van deze zaken, ervan afgezien in alle zaken een reactie te vragen aan verweerder. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat de voorzieningenrechter van deze zittingsplaats in vergelijkbare zaken hetzelfde oordeel zal geven.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang, nu de tijdelijke bescherming van verzoeker per 4 september 2023 wordt beëindigd en hij vanaf deze datum geen gebruik meer kan maken van de rechten die eerder aan hem zijn verleend. Dat verweerder middels een informatiepakket gemeenten heeft geadviseerd bij een vrijwillige vertrek van derdelanders hen in opvang te blijven voorzien gedurende de vertrektermijn van 28 dagen – zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft betoogd – kan niet tot een ander oordeel leiden. Hiermee is immers nog altijd onduidelijk of verzoeker per 4 september 2023 gebruik kan blijven maken van de gemeentelijke opvang en de bijbehorende voorzieningen op grond van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne. De voorzieningenrechter acht het bestaan van deze mogelijkheid dan ook onvoldoende voor het oordeel dat geen spoedeisend belang bestaat.
De belangenafweging
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat er rechtsvragen aan de orde zijn gesteld die zich vanwege de omvang en complexiteit niet goed lenen voor beantwoording in deze spoedprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven, maar zal het verzoek van verzoeker beoordelen aan de hand van een belangenafweging. De vraag is in dat geval of het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering daarvan.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij een onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Het belang van verzoeker is evident en is erin gelegen om de tijdelijke bescherming, inclusief de daarbij bijbehorende rechten, te behouden totdat beslist is op zijn beroep tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft verder aan de orde gesteld of het instellen van beroep reeds schorsende werking heeft. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het (in tweede instantie) door verweerder naar voren gebrachte standpunt ter zake, waaruit volgt dat volgens verweerder geen sprake is van schorsende werking van het beroep. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt echter niet uit te sluiten dat desondanks schorsende werking aan het beroep toekomt. [3] Gelet op de overige belangen van verzoeker vindt de voorzieningenrechter het niet opportuun deze rechtsvraag te beantwoorden in deze (spoed)procedure. De onduidelijkheid hierover weegt echter wel mee in het voordeel van verzoeker. Verder neemt de voorzieningenrechter mee dat verweerder pas in een late fase, kort voor het verstrijken van de tijdelijke bescherming, is overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit. Ook dit weegt in het voordeel van verzoeker. De voorzieningenrechter betrekt ook dat de rechtbank voornemens is, en het naar verwachting ook mogelijk is, om het beroep op niet al te lange termijn op zitting te behandelen. Verder is niet gebleken van een dusdanig belang aan de zijde van verweerder dat opweegt tegen het belang van verzoeker. Het betreft hier immers slechts een tijdelijke voorziening die de bestaande situatie – waar verweerder expliciet zelf voor heeft gekozen – voortzet.
Conclusie
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoeker wordt behandeld als ware de tijdelijke bescherming nog op hem van toepassing, totdat uitspraak is gedaan op het beroep. Dit betekent dat verzoeker nog gebruik kan maken van de rechten die eerder op grond van de richtlijn aan hem zijn verleend.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoeker wordt behandeld als ware de tijdelijke bescherming nog op hem van toepassing totdat uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Op grond van artikel 79 en artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000.