Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.A. Visser).
Procesverloop
Inleiding
Bestreden besluit
Beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
tijdelijkebescherming te bieden.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die tijdelijk verblijfsrecht had in Oekraïne, had tegen een besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld. Dit besluit bepaalde dat zijn recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen op 4 september 2023. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen. De eiser voerde aan dat alleen de Raad van de EU deze bevoegdheid had, maar de rechtbank stelde vast dat lidstaten de vrijheid hebben om facultatieve bepalingen uit richtlijnen toe te passen en deze weer ongedaan te maken. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd was met het Unierechtelijke rechtszekerheids-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de beëindiging van de bescherming had kunnen baseren op de hoge instroom van derdelanders en de druk op de gemeentelijke opvangcapaciteit.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 september 2023 rechtmatig was. De eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de staatssecretaris in het kader van tijdelijke bescherming en de toepassing van Europese richtlijnen in nationale wetgeving.