ECLI:NL:RBDHA:2023:12968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20871 en NL23.20872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening van een Afghaanse vrouw met psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres, een Afghaanse vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres heeft ernstige psychische problemen en is afhankelijk van de zorg van haar broer, die in Nederland woont. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ten onrechte heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de broer van eiseres een unieke positie als mantelzorger heeft en dat zijn zorg essentieel is voor het welzijn van eiseres. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20871 (beroep)
NL23.20872 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en H. Neasi als tolk, de gemachtigde van verweerder en de broer van eiseres, [broer] , deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Wat er aan vooraf ging
2. Eiseres is geboren op [datum] 1995 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Uit EU-VIS is gebleken dat Duitsland een visum heeft verleend aan eiseres met een geldigheidsduur van 11 februari 2023 tot 7 maart 2023. Eiseres heeft op 9 maart 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2.1
Eiseres is in 2015 is uitgehuwelijkt door haar vader aan een lid van de [naam 1] (familie van de Taliban). De broer van eiseres woont rechtmatig in Nederland en hij heeft na de dood van hun vader in 2017 op afstand de verloving van eiseres kunnen verbreken. Na de overname door de Taliban in 2021 is de verbreking van de verloving van eiseres echter onwettig verklaard door de Taliban, waarna eiseres is bedreigd, mishandeld en getraumatiseerd door de familie van de [naam 1] . Met het Duitse visum is zij daarom naar Nederland gevlucht. Als gevolg van deze gebeurtenissen in Afghanistan heeft eiseres ernstige psychische klachten ontwikkeld. Eiseres stelt afhankelijk te zijn van haar broer in Nederland en zij krijgt in Nederland behandeling voor haar psychische klachten.
3. Verweerder heeft na de zienswijze aan het BMA [1] gevraagd een medisch advies uit te brengen. De BMA-arts concludeert het volgende:
“Uit de informatie van de behandelend psycholoog komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van PTSS met dissociatieve symptomen. (Dissociatie is een beschermingsmechanisme dat je in staat stelt om nare ervaringen en de herinneringen daaraan te ontlopen. Hersenfuncties zoals het geheugen of emoties worden tijdelijk uitgeschakeld waardoor het bewustzijn verandert).
Zij heeft klachten van extreme angst, slaapstoornissen, nachtmerries, verlies van eetlust, depressieve symptomen, ademhalingsproblemen, pijn in haar linkerhand na een zenuw-
inzinking, pijn over de helft van haar gezicht en hoofdpijn. Betrokkene heeft ook last van extreme vermoeidheid, waardoor zij moeite heeft met lopen en lijdt aan geheugenverlies. In 2018 heeft betrokkene een zelfmoordpoging gedaan. De GZ-psycholoog heeft betrokkene geadviseerd om een psychiater te zoeken om te beoordelen of medicatie haar symptomen kan verlichten. Tevens heeft de GZ-psycholoog betrokkene aanbevolen om te starten met psychotherapie.”
Uit het BMA-advies volgt dat eiseres onder medische behandeling staat van een GZ-psycholoog. Op de vraag of eiseres kan reizen in het kader van de overdracht, antwoordt de BMA-arts dat dit enkel kan als er voorafgaand aan de reis begeleiding en een fysieke overdracht is geregeld:
“Gezien de ernst van de PTSS klachten van betrokkene en de zelfmoordpoging in het verleden is het van belang dat betrokkene tijdens de reis wordt begeleid door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
Daarbij is het van belang dat zij direct na de reis fysiek wordt overgedragen aan een psychiater die de situatie van betrokkene op dat moment kan beoordelen, het risico op suïcide kan inschatten en betrokkene zo nodig direct kan doorsturen voor (psychiatrische) behandeling. Deze fysieke overdracht kan plaatsvinden op het vliegveld of in een psychiatrische instelling.
Aanbevolen wordt, dat betrokkene een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort). Als betrokkene medicatie krijgt voorgeschreven wordt aanbevolen om de medicatie te continueren
tijdens de reis en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
Een fysieke overdracht direct na de reis door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige aan een psychiater is geïndiceerd vanwege de ernst van de PTSS klachten met het risico op
suïcidaliteit. Dit kan plaatsvinden op het vliegveld of in een psychiatrische instelling.”
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 21 april 2023 bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland is hier op 26 april 2023 mee akkoord gegaan, waardoor de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat.
4.1
Verweerder stelt zich ten aanzien van de door eiseres aangevoerde (medische) omstandigheden op het standpunt dat dit de overdracht aan Duitsland niet in de weg staat. Er is geen sprake van afhankelijkheid in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Uit de stukken blijkt wel dat eiseres afhankelijk is van zorg, maar niet is gebleken dat die zorg alleen door de broer van eiseres verleend kan worden. Verweerder is van mening dat overdracht aan Duitsland niet leidt tot strijd met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het EU Handvest [4] in het licht van het arrest C.K. van het Hof van Justitie. [5] Uit het BMA-advies blijkt dat een overdracht niet zal leiden tot een ernstige verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres. Van (andere) bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening is geen sprake, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening niet van toepassing is op eiseres?
6. Eiseres voert aan dat verweerder haar aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Zij heeft daartoe onder meer op haar medische situatie en overige persoonlijke omstandigheden gewezen. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom, ondanks al het overgelegde (medische) bewijs, geen sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening tussen eiseres en haar broer. Met de stelling dat niet enkel haar broer de vereiste medische zorg kan verlenen, miskent verweerder de unieke positie die de broer van eiseres inneemt als mantelzorger en het belang van zijn zorg om verergering van psychiatrische klachten te voorkomen. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten doen.
6.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het onder rechtsoverweging 4.1 vermelde en ter zitting herhaalde standpunt dat artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening niet van toepassing is.
6.2
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met bijvoorbeeld een broer als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals een ernstige ziekte. [6] Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat wanneer (in dit geval) de broer wettig verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, de lidstaat waar de broer wettig verblijft, de verantwoordelijke lidstaat is. [7]
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte stelt dat van de in artikel 16, eerste, van de Dublinverordening bedoelde afhankelijkheid enkel sprake kan zijn als de vreemdeling alleen of uitsluitend afhankelijk is van de zorg van het betreffende in Nederland verblijvende familielid. In dit geval de broer van eiseres. Dit door verweerder gestelde exclusiviteitsvereiste en daarmee (doorslaggevend) criterium voor het aannemen van de afhankelijkheid volgt namelijk niet uit de bewoordingen en strekking van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank volgt hiermee de lijn zoals eerder neergelegd in de uitspraken van deze rechtbank van onder andere 3 september 2020 [8] en 24 april 2023 [9] . De rechtbank merkt daarbij op dat in deze zaken geen hoger beroep is ingesteld door verweerder. De rechtbank is bekend met jurisprudentie van de Afdeling van bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit lijkt te volgen dat het voormelde exclusiviteitsvereiste wel geldt. [10] Uit de Afdelingsjurisprudentie [11] maakt de rechtbank echter ook op dat de exclusiviteit van de hulp die wordt geboden, niet altijd doorslaggevend kan zijn en de rechtbank acht die jurisprudentie van toepassing op de onderhavige zaak. Gelet op het BMA-advies is in dit geval namelijk niet in geschil dat er sprake is van mantelzorg door de broer van eiseres. Als eiseres gescheiden wordt van haar broer, kan dit leiden tot een toename van de ernst van haar al ernstige psychische klachten. Het BMA heeft ook vastgesteld dat de fysieke overdracht noodzakelijk is vanwege de ernst van de PTSS klachten met het risico op suïcidaliteit. Een psychiater moet na de fysieke overdracht het risico op suïcide inschatten en eiseres zo nodig direct duursturen voor (psychiatrische) behandeling. Ook uit dat onderdeel van het BMA-advies blijkt dus dat psychiatrische behandeling (in ieder geval de eerste periode na overdacht) geïndiceerd is. Bij dit alles is ook nog van belang dat de mantelzorg ook inhoudt de mentale ondersteuning in het dagelijks leven van eiseres. De rechtbank wijst hiertoe nog uitdrukkelijk op de verklaring van de psychiater van eiseres, die is overgenomen in het BMA-advies, waaruit de noodzaak van mantelzorg door haar broer blijkt. In die verklaring staat:
“Mantelzorg: de broer van betrokkene verleent haar mentale ondersteuning. Indien zij niet meer bij haar broer kan zijn kan dit leiden tot een toename van de ernst van haar dissociatieve symptomen, aldus de behandelend GZ-psycholoog.”
6.4
Het voorgaande daargelaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een unieke positie als zorgverlener door de broer van eiseres die moeilijk te vervangen is. Uit de overgelegde rapporten van meerdere medische deskundigen komt naar het oordeel van de rechtbank voldoende naar voren dat sprake is van een psychische afhankelijkheid bij eiseres van haar broer en dat zijn aanwezigheid zeer belangrijk is voor eiseres. Ter zitting is dat nogmaals toegelicht door eiseres en haar gemachtigde. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat de broer van eiseres haar al eerder hulp op afstand heeft geboden en dat daarom nu ook kan doen, niet. Het enkele feit dat de broer van eiseres eerder op afstand eiseres heeft kunnen ondersteunen, doet niets af aan het feit dat eiseres psychisch afhankelijk is van haar broer. Bovendien is uit de tekst van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening ook niet af te leiden dat van afhankelijkheid in de zin van die bepaling geen sprake is als hulp door het betreffende familielid aanvankelijk op afstand is verleend. Daar komt bij dat uit de aangehaalde medische rapporten, zoals de verklaring van psycholoog [naam 2] van 28 juni 2023 duidelijk naar voren komt dat de nabijheid van de broer van eiseres van belang is zodat haar PTSS klachten niet verergeren. Ook psychiater [naam 3] en psychiatrisch verpleegkundige [naam 4] onderschrijven dit in hun verklaringen.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op al het voorgaande vanwege de bestaande afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer, niet zonder nadere motivering of nader onderzoek kunnen afzien van toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid in het kader van artikel 16 van de Dublinverordening en daarnaast dat geen sprake is van een unieke positie als zorgverlener van de broer van eiseres. Dat eiseres bij aankomst in Duitsland direct toegang heeft tot medische zorg, dat Duitsland over haar problemen zal worden geïnformeerd, dat behandeling en (mantel)zorg ook in Duitsland beschikbaar is en eiseres zal worden begeleid door medische escorts, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiseres ook met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest kan worden overgedragen aan Duitsland?
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Zij heeft hierbij verwezen naar het arrest C.K. waarbij eiseres stelt dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie. Uit het arrest C.K. volgt dat de onderzoeksplicht en bewijslast van verweerder verder strekt als blijkt dat er onomkeerbare gevolgen zullen intreden bij overdracht. Omdat het voorgaande uit het BMA-advies volgt, heeft verweerder nader onderzoek moeten verrichten en daarmee alle omstandigheden in de beoordeling moeten betrekken. Eiseres heeft hierbij verwezen naar een aantal Afdelingsuitspraken en rechtbankuitspraken.
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het BMA-advies er enkel toe strekt om te beoordelen of en onder welke omstandigheden eiseres overgedragen kan worden. Verweerder hoeft enkel te vergewissen of eiseres en onder welke omstandigheden eiseres overgedragen kan worden en daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom er geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, er bij overdracht geen sprake is van strijd met artikel 4 van het EU Handvest of dat overdracht zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
7.2
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat verweerder zich enkel hoefde te vergewissen of eiseres en onder welke omstandigheden zij overgedragen kon worden. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [12] De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende medische stukken heeft overgelegd om aannemelijk te maken dat onomkeerbare gevolgen zich zouden voordoen. Het BMA heeft in dit geval enkel een conclusie getrokken ten aanzien van de voorwaarden voor de overdracht van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder nader advies moeten vragen aan het BMA of de ernstige gevolgen die kunnen intreden bij overdracht voorkomen kunnen worden. De rechtbank concludeert hiermee dat verweerder geen juiste uitvoering heeft gegeven aan het arrest C.K. Al hierom heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van individuele bijzondere omstandigheden waardoor overdracht van eiseres onevenredig hard is. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de broer van eiseres mee kan reizen met eiseres naar Duitsland omdat hij een Nederlandse unieburger is. De gemachtigde van eiseres heeft als reactie hierop toegelicht dat dit niet van de broer van eiseres kan worden gevergd gelet op zijn eigen medische situatie en omstandigheden. Het voorgaande is niet betrokken door verweerder in de beoordeling. De rechtbank volgt eiseres hierin.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
9. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiseres en dit gegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de
dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
6.Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
7.Artikel 16, tweede lid, van de Dublinverordening.
9.ECLI:NLRBDHA:2023:5831.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2064.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3145 en van 27 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3505.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566, r.o. 1.