ECLI:NL:RBDHA:2023:12953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.23428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 2 mei 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en is sindsdien voortgezet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 21 augustus 2023 gesloten.

Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op zijn aanvraag voor een laissez-passer (LP). Hij heeft ook medische klachten die volgens hem niet adequaat worden behandeld in het detentiecentrum. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. De medische klachten van eiser zijn niet voldoende onderbouwd om te concluderen dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23428

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 21 augustus 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 mei 2023. [2] Vervolgens is al eerder een vervolgberoep ingesteld. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 augustus 2023 [3] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds dat moment, 31 juli 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De LP [4] -aanvraag is ruim twee maanden geleden verstuurd en de Marokkaanse autoriteiten hebben niet gereageerd. Eiser stelt dat hij in Marokko nooit vingerafdrukken heeft afgestaan, waardoor zijn identiteit en nationaliteit ook niet vastgesteld kan worden. Verder meent eiser dat er geen voortuitgang zit in de LP-procedure. Ook stelt eiser dat hij detentieongeschikt is. Hij heeft meerdermalen tijdens vertrekgesprekken verklaard dat hij medische klachten heeft en de beschikbare medische zorg in het detentiecentrum is niet toereikend. Door het gebrek aan voldoende zorg verslechteren de lichamelijke en psychische klachten van eiser. Tot slot stelt eiser dat de verzwaarde belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. De bewaring valt hem zwaar en zijn gezondheid gaat hard achteruit, wat maakt dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 16 mei 2023 [6] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De verstreken tijd sinds het indienen van de LP-aanvraag leidt niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten binnen afzienbare termijn eisers identiteit en nationaliteit zullen vaststellen en daarna een LP zullen afgeven.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder (sinds het sluiten van het onderzoek op 31 juli 2023) met eiser op 17 augustus 2023 een vertrekgesprek heeft gevoerd en daarnaast op 8 augustus 2023 schriftelijk heeft gerappelleerd over de aanvraag voor een LP bij de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend gehandeld. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken blijkt verder dat eiser meermaals is gewezen op zijn meewerkplicht, maar dat hij toch niets heeft ondernomen om zijn vertrek naar Marokko te bespoedigen.
7. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring op te heffen. Ook de gestelde medische klachten die eiser ervaart sinds hij in bewaring is gesteld geven daartoe geen aanleiding. Er zijn vooralsnog geen aanknopingspunten voor de stelling dat eiser detentieongeschikt is. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag vanuit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder de medische diensten in het detentiecentrum heeft geïnformeerd over de uitingen van eiser tijdens het vertrekgesprek op 17 augustus 2023, wat betekent dat wordt geluisterd naar de verklaringen van eiser over zijn medische situatie.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [7]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
4.Laissez-passer.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.