ECLI:NL:RBDHA:2023:7363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13396 en NL23.13407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Marokkaanse vreemdeling met maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Marokkaanse vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. De vreemdeling, eiser, had op 2 mei 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen, alsmede een maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod geregistreerd is onder nummer NL23.13407 en het beroep tegen de maatregel onder nummer NL23.13396. Tijdens de zitting op 10 mei 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een beëdigde tolk aanwezig.

De rechtbank overwoog dat eiser ten onrechte aanvoerde dat er geen gebruik was gemaakt van een beëdigde tolk tijdens het gehoor voorafgaand aan de besluiten. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk een beëdigde tolk was ingeschakeld. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland, wat de noodzaak voor het terugkeerbesluit en inreisverbod onderstreepte. De rechtbank oordeelde dat de besluiten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het inreisverbod onrechtmatig maakten.

Wat betreft de maatregel van bewaring oordeelde de rechtbank dat deze rechtmatig was opgelegd, omdat eiser zich mogelijk zou onttrekken aan het toezicht. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser over de onredelijkheid van de detentie en het gebrek aan medische zorg. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat het beroep tegen zowel het terugkeerbesluit als de maatregel ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13396 en NL23.13407

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, alsmede een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft op dezelfde datum aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL23.13407. Het beroep tegen de maatregel onder nummer NL23.13396. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Inzet beëdigde tolk.
2. Eiser voert ten onrechte aan dat tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk en dat gelet hierop de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. In het proces-verbaal van gehoor (M110) van 2 mei 2023 is immers vermeld dat gebruik is gemaakt van een telefonische tolk met tolknummer 12542. Ook vermeldt het proces-verbaal dat de tolk naar eigen zeggen beëdigd is. Zoals blijkt uit het register van beëdigde tolken en vertalers is deze tolk inderdaad beëdigd voor de talen Marokkaans-Arabisch en Algerijns-Arabisch.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Vaststaat dat eiser sinds de intrekking van zijn asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat tegen hem een terugkeerbesluit moet worden uitgevaardigd. Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden. Ten slotte heeft verweerder niet hoeven afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. De gestelde en niet onderbouwde omstandigheid dat eiser in Spanje verre familie heeft en een ex-vriendin, maakt niet dat het inreisverbod in strijd komt met artikel 8 van het EVRM of dat anderszins sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan een inreisverbod achterwege dient te blijven. [1] Van belang is hierbij nog dat eiser zelf heeft verklaard dat zijn familie wel eens naar Marokko gaat, zodat hij hen ook in Marokko kan zien. [2]
3. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is dan ook ongegrond.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
Uitleg overeenkomstig artikel 5.3 van het Vb. [3]
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet met inachtneming van de eisen van artikel 5.3 van het Vb is opgelegd. Zo blijkt niet uit het dossier dat de uitreiking van de maatregel is gebeurd in een taal die hij begrijpt, of dat de redenen van de maatregel zijn uitgelegd en de mededeling is gedaan dat hij met hulp van kosteloze rechtsbijstand beroep kan instellen tegen de maatregel. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 28 februari 2023. [4]
6. De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is gehoord met behulp van een tolk in de Arabisch-Marokkaanse taal. Eiser is er op gewezen dat hij wordt gehoord op het voornemen om hem in vreemdelingenbewaring te stellen met het oog op een onvrijwillige terugkeer naar zijn land van herkomst, Marokko. [5] Voor zover daarnaast niet uit de beslissing zelf blijkt dat eiser op de hoogte is gesteld van de mogelijke rechtsbescherming, inclusief rechtsbijstand, is – zoals ook volgt uit de door eiser genoemde uitspraak – geen sprake van een gebrek dat leidt tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Hierbij is van belang dat aan eiser op initiatief van verweerder – via de piketmelding – rechtsbijstand wordt toegekend en dat eiser langs die weg verzekerd is van de mogelijkheid om de maatregel aan te vechten.
Grondslag en gronden
7. Nu eiser geen rechtmatig verblijf heeft, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
8. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist zware gronden 3a, 3b, 3d en 3i.
10. Eiser bestrijdt dat de zware grond 3a kan worden tegengeworpen aan asielzoekers. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [9] In de maatregel van bewaring is terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Hieruit volgt dat eiser zich mogelijk heeft willen onttrekken aan het vreemdelingentoezicht en dat onderbouwt dan ook feitelijk het bestaan van eenzelfde toekomstig risico. Dat eiser stelt dat hij als asielzoeker niet legaal kán inreizen, laat dit risico onverlet. Bovendien wordt het risico op onttrekking niet enkel aangenomen op deze grond. De rechtbank stelt vast dat – naar eiser ook niet betwist – in dit geval voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn, behalve de zware grond 3a in elk geval ook de zware gronden 3b en 3e feitelijk juist. Eiser wordt hierbij niet tegengeworpen dat hij zich aan de Belgische autoriteiten heeft onttrokken, zoals hij veronderstelt. Verder staat vast dat eiser zich eerder van verschillende aliassen heeft bediend. Wat eiser daarnaast heeft aangevoerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden hoeft niet verder te worden besproken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen over de toepasbaarheid van de zware grond 3a in het geval van asielzoekers, zoals door eiser is verzocht.
Lichter middel
11. Eiser voert verder aan dat hij medische klachten heeft en dat het een groot probleem is om een afspraak te krijgen bij de medische dienst van het detentiecentrum. Ook zijn de recreatiemogelijkheden en de mogelijkheden om een advocaat te spreken in het detentiecentrum beperkter geworden. Dit alles zou volgens eiser het gevolg zijn van een personeelstekort in het detentiecentrum. Verweerder had daarom een lichter middel moeten toepassen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen, zeker niet nu eiser heeft verklaard niet naar Marokko te willen gaan. [10] Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Verweerder heeft terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Dat in de praktijk de zorg in het detentiecentrum onvoldoende toegankelijk is, heeft eiser niet gestaafd met enig bewijs. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van beklag in het detentiecentrum.
Zicht op uitzetting en voortvarendheid
13. Tot slot voert eiser aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Het is volgens eiser onduidelijk of de Marokkaanse autoriteiten eiser een LP [11] zullen afgeven.
14. In het algemeen wordt aangenomen dat uitzetting naar Marokko mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat in dit geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Evenmin kan worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Direct na het opleggen van de maatregel is op 3 mei 2023 een LP-traject gestart. Nadat eiser in eerste instantie zou hebben geweigerd om zijn vingerafdrukken te laten afnemen, zijn deze op 9 mei 2023 alsnog ontvangen. Niet is gebleken van concrete aanknopingspunten dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgegeven.
Conclusie
15. Nu ook overigens niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Beoordeling op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG en artikel 66a, achtste lid van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Proces-verbaal van gehoor van 2 mei 2023 (M110), p. 3 van 7.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Rb Den Haag 28 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3734.
5.Proces-verbaal M110 van 2 mei 2023, pagina 2 van 7.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
10.Proces-verbaal van gehoor van 2 mei 2023 (M110), p. 4 van 7.
11.Laissez-passer.