ECLI:NL:RBDHA:2023:12777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vijf mannen in Frankrijk en dat hij geen bescherming kan krijgen van de Franse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk, zoals vereist door artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 5 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.17001
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat volgens de staatssecretaris Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij vreest in Frankrijk voor vijf mannen. Hij heeft geprobeerd om aangifte te doen, maar zijn klacht is genegeerd door de Franse politie.
Verder zijn er in Frankrijk problemen met rechtsbijstand en de opvang. De staatssecretaris is onvoldoende ingegaan op wat hij hierover heeft aangevoerd en heeft de tweede zienswijze van eiser niet bij de besluitvorming betrokken. Ook heeft de staatssecretaris ten aanzien van het AIDA-rapport van mei 2023 (update 2022) ten onrechte verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 7 juni 20232. Het besluit is daarom volgens eiser onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. De staatssecretaris mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 20213 en van 9 maart 20224. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van EU-Handvest omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure of de opvang. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie.5
8. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit de AIDA-rapporten die eiser aanhaalt komt geen ander beeld naar voren van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan in de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken van 16 juni 2021 en 9 maart 2022. De Afdeling heeft in deze uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9. Uit pagina 3 en 4 van het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris de tweede zienswijze van eiser wel heeft betrokken in zijn besluitvorming. Eiser heeft in de tweede zienswijze informatie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) naar voren gebracht, waarin onder andere het AIDA-rapport, update 2021, van april 2022 wordt besproken en wordt ingegaan op de problemen in Frankrijk met rechtsbijstand en de opvang. De staatssecretaris heeft daarover opgemerkt dat dit AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst dan eerdere rapporten die zijn meegenomen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 20216. De rechtbank kan deze redenering volgen en is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee voldoende is ingegaan op de zienswijze van eiser.
5 ECLI:EU:C:2019:2018.
10. Wat betreft de verwijzing naar de uitspraak van rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 7 juni 2023, heeft de staatssecretaris ter zitting erkend dat daarin het AIDA-rapport update 2022 niet is besproken. Die verwijzing is dan ook niet juist. De rechtbank merkt op dat in het bestreden besluit wel is overwogen dat eiser geen verdere toelichting of uitleg heeft gegeven bij het AIDA-rapport update 2022. Die vaststelling is juist omdat eiser in zijn tweede zienswijze uitsluitend citeert uit de overgelegde informatie van VWN, waarin het eerdere AIDA-rapport is verwerkt. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting terecht opgemerkt dat het AIDA-rapport update 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst dan de voorgaande rapporten. De informatie uit de voorgaande rapporten is door de Afdeling al beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraken van 16 juni 2021 en 9 maart 2022. De Afdeling heeft in deze uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet op dit punt geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding of een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Overdracht van eiser aan Frankrijk zal als onomkeerbaar gevolg hebben dat hij in de handen valt van de vijf mannen. Hij heeft geen bescherming gekregen van de autoriteiten in Frankrijk. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit in het kader van het arrest C.K.7 alleen gemotiveerd op medisch niveau, en is niet ingegaan op eisers kwetsbaarheid vanwege de vijf mannen.
12. De rechtbank oordeelt als volgt. Op pagina 6 van het bestreden besluit is de staatssecretaris ingegaan op de gestelde vrees voor de vijf mannen. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiser zijn stelling dat hij in Frankrijk tevergeefs aangifte niet met documenten heeft onderbouwd. Daarom kan, volgens de staatssecretaris, niet nu al worden geconcludeerd dat het voor eiser niet mogelijk is om bescherming te vragen en de Franse autoriteiten hem bij voorkomende problemen niet kunnen of willen helpen.
Hoewel de staatssecretaris deze overweging niet plaatst in het kader van een beroep op het arrest C.K., is uit de overweging zonder meer duidelijk dat de staatssecretaris van oordeel is dat er geen sprake is van de situatie dat de overdracht van eiser aan Frankrijk een reëel en bewezen risico inhoudt dat eiser wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen op basis van de gestelde vrees voor geweld van de vijf mannen waartegen de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inzake C.K. tegen Slovenië, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.