ECLI:NL:RBDHA:2023:8173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Algerijnse gezin niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Algerijns gezin, bestaande uit een man, zijn vrouw en hun twee minderjarige kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 april 2023 besloten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat de lidstaat waar de asielaanvraag voor het eerst is ingediend, in dit geval Frankrijk, verantwoordelijk is voor de verdere behandeling.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om voorlopige voorzieningen. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of de besluiten van de staatssecretaris zorgvuldig zijn genomen. Eisers voerden aan dat zij na de afwijzing van hun asielaanvraag niet adequaat zijn opgevangen en geen toegang hebben tot medische voorzieningen in Frankrijk.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit in hun geval anders is. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de staatssecretaris niet onzorgvuldig zijn en verklaarde de beroepen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11697 en NL23.11699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
en zijn echtgenote
[naam 2] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum 2]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2]
en hun twee minderjarige kinderen,
allen van Algerijnse nationaliteit,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluiten van 17 april 2023 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. De verzoeken zijn geregistreerd onder zaaknummers NL23.11698 en NL23.11700.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers, omdat eisers op 10 augustus 2021 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 30 maart 2023 hebben de Franse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd waardoor de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat. In wat eisers tijdens het aanmeldgehoor Dublin en in de zienswijze hebben aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding gezien de aanvragen aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat de besluiten van verweerder onzorgvuldig zijn. Tijdens het gehoor hebben eisers beiden verklaard hoe, nadat hun asielaanvraag was afgewezen, de opvang van het gezin onmiddellijk werd beëindigd en zij niet meer voor medische basisvoorzieningen in aanmerkingen kwamen. Gezien deze informatie heeft verweerder zich er ten onrechte niet van vergewist of eisers na overdracht aan Frankrijk wel adequaat opgevangen zullen worden.

Beoordeling door de rechtbank

3. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816). Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Eisers hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4. Voor zover eisers stellen te vrezen dat zij in Frankrijk geen opvang zullen krijgen, heeft verweerder er in de bestreden besluiten terecht op gewezen dat indien eisers na de overdracht gebreken constateren in de opvangvoorzieningen, zij hierover dienen te klagen bij de Franse autoriteiten. Dit geldt ook voor de stelling van eisers dat zij in Frankrijk geen toegang hadden tot medische voorzieningen. Daargelaten dat eisers hun stellingen niet nader hebben onderbouwd, is niet gebleken dat eisers hebben geprobeerd om hun beklag te doen bij de Franse autoriteiten. Zo hebben zij, zoals verweerder ter zitting opmerkte, nadat hun opvang als gevolg van de afwijzing van hun asielaanvraag was beëindigd de Franse autoriteiten niet verzocht om hernieuwde opvang. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het niet van hen verlangd kan worden om hun beklag te doen bij de Franse autoriteiten omdat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zou zijn.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.