ECLI:NL:RBDHA:2023:12645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 23 juni 2023 afgewezen, omdat hij Bulgarije verantwoordelijk achtte voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de situatie in Bulgarije voor Dublinclaimanten, aangezien er aanwijzingen zijn dat er pushbacks plaatsvinden die de veiligheid van deze groep in gevaar kunnen brengen.

De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De Staatssecretaris kan een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser betwist echter dat Bulgarije veilig is voor Dublinclaimanten, verwijzend naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de risico's van pushbacks. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie in Bulgarije veilig is voor deze groep, en dat er een fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije bestaat.

De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en draagt hem op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 juli 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18474
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Bulgarije verantwoordelijk acht voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en I. Al-Hraky als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De staatssecretaris moet nader onderzoek doen naar de situatie in Bulgarije voor Dublinterugkeerders. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Pushbacks
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er pushbacks plaatsvinden. Deze pushbacks zijn ook relevant voor Dublinclaimanten. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar meerdere uitspraken.2
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2017 en 16 december 2021, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De pushbacks zijn volgens de staatssecretaris geen aanleiding om hierover een ander standpunt in te nemen. Uit de rapporten blijkt namelijk niet concreet dat de pushbacks ook zien op terugkerende Dublinclaimanten. Uit paragraaf 2.7 van het AIDA- rapport van februari 2022 (update 2021) blijkt juist dat terugkerende asielzoekers onder de Dublinverordening geen problemen ondervinden bij het inreizen in Bulgarije. Ook de directe pushbacks (pushbacks vanaf het grondgebied) zijn volgens de staatssecretaris niet relevant voor Dublinclaimanten. Deze pushbacks vinden alleen plaats in het (land)grensgebied. Dublinclaimanten worden gecontroleerd overgedragen, beschikken over een laissez-passer en kunnen zich niet vrij bewegen over het grondgebied van Bulgarije. Hierdoor is de kans klein dat zij te maken krijgen met pushbacks in het grensgebied. Voor zover zij zich wel vrij kunnen bewegen op het grondgebied kunnen zij hun laissez-passer tonen die zij ten behoeve van de overdracht aan Bulgarije verstrekt hebben gekregen van de Bulgaarse autoriteiten.
7. De rechtbank oordeelt dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure, in de zin van artikel 3, tweede lid, van
de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 en neemt deze over. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 13 juni 2022 geoordeeld dat uit de AIDA-rapporten blijkt dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Uit het AIDA-rapport van 30 maart 2023 (update 2022) blijkt een verdere toename van het aantal pushback-incidenten, te weten 5.268 pushback-incidenten, waarbij 87.647 personen waren betrokken. Voormelde informatie heeft de staatssecretaris niet bestreden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor terugkerende
2 Uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454, zittingsplaats Utrecht van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2458, zittingsplaats Amsterdam 24 januari 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:223, zittingsplaats Den Haag (MK) 17 april 2023 ECLI:NL:RBDHA:2023:5615, zittingsplaats Zwolle (MK) 26 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6503.
Dublinclaimanten. Zoals in bovengenoemde uitspraak al is geoordeeld, had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van eiser komen.
9. De rechtbank ziet in wat de staatssecretaris heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. De verwijzing van de staatssecretaris naar paragraaf 2.7 van het AIDA- rapport van februari 2022 (update 2021), waarin staat vermeld dat terugkerende Dublinclaimanten geen obstakels tegenkomen “in accessing the territory of Bulgaria”, treft geen doel. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft in de uitspraak van 2 maart 20237 opgemerkt dat in eerdere AIDA-rapporten stond dat zij geen obstakels tegenkomen “in accessing the asylum procedure in Bulgaria”. Dit is een wezenlijk verschil, waaruit op zijn minst valt af te leiden dat de toegang van terugkerende Dublinclaimanten tot de asielprocedure blijkbaar minder vanzelfsprekend is dan dat deze in het verleden was. Over terugkerende Dublinclaimanten is in dezelfde paragraaf opgemerkt dat onder hen zich een groep bevindt die als “irregular migrants” worden aangemerkt. Daarbij wordt het risico vermeld dat ze dakloos raken en in armoede vervallen vanwege hun onrechtmatige status. Deze passage staat ook in het AIDA-rapport van maart 2023 (update 2022). De formele regelingen waarop de staatssecretaris zich beroept om aan te geven dat ze geen of minder risico lopen op pushback of ander onheus gedrag van autoriteiten, zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer toepasselijk op deze groep.
10. De staatssecretaris heeft met de aanvullende stukken ook niet aannemelijk gemaakt dat de directe pushbacks niet relevant zijn voor terugkerende Dublinclaimanten. In het licht van wat eiser heeft aangevoerd en is besproken op zitting en gelet op de meest recente landeninformatie over Bulgarije bestaat onduidelijkheid ten aanzien van de opvang van (niet kwetsbare) Dublinclaimanten en daarmee of zij zich al dan niet vrij kunnen bewegen op het grondgebied van Bulgarije, of de pushbacks alleen in de grensregio plaatsvinden of ook daarbuiten en of het laten zien van een laissez-passer de Bulgaarse autoriteiten of politie ervan weerhoudt om Dublinclaimanten op te pakken en uit te zetten. Het ontbreken van voldoende informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije kan niet voor risico van de vreemdeling komen.
11. Het is aan de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd
met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Dat onderzoek heeft de staatssecretaris niet verricht. Daarom heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De beroepsgrond slaagt.
12. Wat overigens is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris dient nader onderzoek te verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 juni 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.