ECLI:NL:RBDHA:2023:2458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinclaimanten en risico op pushbacks in Bulgarije; onderzoeksplicht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank opmerkt dat de Staatssecretaris ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin de Staatssecretaris was opgedragen om dit onderzoek uit te voeren, maar constateert dat dit niet is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt het besluit. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25873
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25874, op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Ajash. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het aantal pushbacks is toegenomen, dit erkent
verweerder. Er is niet gebleken dat de pushbacks niet op Dublinclaimanten zien. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat de informatie over pushbacks in Bulgarije niet ziet op Dublinclaimanten. Uit landeninformatie blijkt verder dat het niet mogelijk is om in
Bulgarije te klagen. Daarnaast is eiser gediscrimineerd in Bulgarije en is er geweld tegen hem gebruikt. Verder hebben de Oostenrijkse autoriteiten de overdachten naar Bulgarije opgeschort. Ook bestaat er een risico dat eiser te maken krijgt met refoulement, verweerder heeft hiertoe niet voldaan aan de onderzoeksplicht.
2. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen nader onderzoek is vereist naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. In de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 juni 20221 heeft de rechtbank verweerder opgedragen om nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. Hiertegen heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze uitspraak in rechte vast staat. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak een aanvullend besluit genomen, waartegen beroep is ingesteld. Dit beroep is op 25 augustus 2022 door rechtbank Den Haag gegrond verklaard2, waarbij de rechtbank het volgende heeft geoordeeld:
3. “
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan wat hem was opgedragen in de uitspraak van 13 juni 2022. Verweerder heeft namelijk geen nader onderzoek verricht, maar in het bestreden besluit opnieuw het standpunt ingenomen dat de pushbacks niet relevant zijn voor Dublinclaimanten. Dit standpunt van verweerder miskent de kracht van gewijsde van de uitspraak van 13 juni 2022. De rechtbank overweegt dat als verweerder het niet eens was met het oordeel in die uitspraak, hij hoger beroep had moeten instellen. Nu hij dat niet heeft gedaan moet er worden uitgegaan van de juistheid van dat oordeel.
4. Deze uitspraak is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2022. In deze uitspraak is overwogen: “
De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt deze motivering over”. De rechtbank concludeert hieruit dat ook de Afdeling oordeelt dat verweerder nader onderzoek moet doen naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije.
5. Verweerder heeft geen nader onderzoek gedaan naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.