ECLI:NL:RBDHA:2023:12364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van asielaanvraag en schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep op 8 augustus 2023, waarbij de gemachtigde van eiser telefonisch deelneemt. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 20 juli 2023 opgeheven, waardoor de rechtbank zich enkel richt op de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser had een asielwens geuit, wat de staatssecretaris de juiste grondslag gaf voor de maatregel. De rechtbank oordeelt dat er geen zicht op uitzetting vereist is voor de inbewaringstelling op basis van artikel 59b Vw 2000, en dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een minder dwingende maatregel rechtvaardigen.

Daarnaast behandelt de rechtbank de klachten van eiser over het detentieregime, maar stelt vast dat deze klachten niet ter beoordeling van de bewaringsrechter staan. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, en mr. S.M. Hampsink, griffier, en is openbaar gemaakt op 11 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De staatssecretaris heeft op 20 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, via telefoonverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
5. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring was rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
6. Eiser voert aan dat hij geen asielaanvraag heeft gedaan. De rechtbank leest hierin dat eiser aanvoert dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring zit.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op een juiste grondslag heeft gebaseerd. Uit pagina 2 van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 17 juli 2023 blijkt dat dat eiser het volgende heeft verklaard:
‘’Ik wil asiel aanvragen hier in Nederland.’’
En op pagina 2 heeft eiser verklaard:
‘’Ik ben gekomen om asiel aan te vragen. Ik dacht dan blijf ik gezellig twee dagen in Den Haag en maandag ga ik asiel aanvragen’’
Daarmee heeft eiser vóór het opleggen van de maatregel van bewaring een asielwens geuit. Volgens vaste rechtspraak moet dat worden opgevat als een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. [1] Daarom is artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring.
De gronden van de maatregel
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Daarom heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Is zicht op uitzetting een voorwaarde voor de maatregel van bewaring?
8. Eiser voert dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eiser betoogt dat op voorhand vaststaat dat hij niet kan worden uitgezet naar Algerije en daarom had de maatregel van bewaring niet mogen worden opgelegd.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw 2000 zicht op uitzetting geen voorwaarde. [2] De bewaring op deze wettelijke grondslag is namelijk niet gericht op uitzetting, maar op de behandeling van de asielaanvraag terwijl sprake is van een risico op onttrekking. Dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, is daarom in dit geval niet relevant. Dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt is namelijk niet relevant voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw 2000. Het al dan niet verrichten van uitzettingshandelingen door de staatssecretaris is in dit geval ook niet relevant, omdat de asielaanvraag nog loopt. In deze situatie worden er geen uitzettingshandelingen verricht. Dat eiser in het vertrekgesprek van 20 juli 2023 heeft verklaard dat hij zijn asielaanvraag weer in wil trekken, maakt niet de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. De maatregel van bewaring is namelijk diezelfde dag naar aanleiding van zijn verklaring opgeheven.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat er geen zicht op uitzetting was.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op dat de niet bestreden gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting was, doet hier niet aan af gelet op wat de rechtbank heeft geoordeeld onder 8.1. Eiser heeft verder geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel.
Het regime in detentie10. Eiser voert tot slot aan dat hij de bewaring in een streng regime ondergaat waarbij hij door personeelstekorten 23 uur per dag zit opgesloten. Dit zijn meer uren dan normaal die hij eenzaam in zijn cel heeft moeten doorbrengen.
10.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het strenge en beperkte regime waarmee eiser stelt in detentie te maken te hebben gekregen, dat voor klachten over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum een andere rechtsgang openstaat. Wat eiser aanvoert heeft namelijk betrekking op de toepassing van het regime in detentie en dat is niet iets dat ter beoordeling van de bewaringsrechter staat. [3]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

12.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4264 of ABRvS 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4064.
2.Vergelijk ook de uitspraak van de ABRvS van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.