ECLI:NL:RVS:2015:4064

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
201508832/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling vreemdeling en beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, die op 26 oktober 2015 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had eerder een beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 3 december 2015 het beroep gegrond verklaarde en de opheffing van de maatregel van bewaring beval. De staatssecretaris en de vreemdeling hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 december 2015 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van de staatssecretaris tot tijdelijk afwijken van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet voldoet aan de eisen van artikel 4.17b van het Vreemdelingenbesluit. De staatssecretaris had voldoende concrete aanwijzingen dat er sprake was van een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om bij besluiten tot inbewaringstelling rekening te houden met de rechtmatigheid en de belangen van de vreemdeling, maar bevestigt ook de bevoegdheid van de staatssecretaris om maatregelen te nemen in het kader van vreemdelingenbewaring, mits deze rechtmatig zijn onderbouwd.

Uitspraak

201508832/1/V3.
Datum uitspraak: 24 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 december 2015 in zaak nr. 15/19730 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de vreemdeling daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Timmer, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
5. Ingevolge artikel 4.17b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan bij besluit van Onze Minister tijdelijk worden afgeweken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, indien er concrete aanwijzingen zijn dat er sprake is van een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding, dan wel indien er concrete aanwijzingen zijn dat op korte termijn een dergelijke toename kan worden verwacht.
6. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn besluit van 16 oktober 2015, nummer 693738, tot tijdelijk afwijken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 (Stcrt. 2015, nr. 36592) niet voldoet aan de eisen die artikel 4.17b van het Vb 2000 daaraan stelt en om die reden onverbindend is.
Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in artikel 4.17b van het Vb 2000 bedoelde bevoegdheid ook is gegeven voor situaties waarin een omvangrijke migratie verhoogd toezicht in de grensstreek nodig maakt. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat personen die na de grensoverschrijding een asielaanvraag indienen, niet onder de reikwijdte van artikel 4.17b vallen. Met haar interpretatie van artikel 4.17b heeft de rechtbank de strekking van deze bepaling en het besluit van 16 oktober 2015 niet onderkend. Het in de toelichting op het besluit van 16 oktober 2015 genoemde ambtsbericht van de Commandant van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) van 12 oktober 2015 (hierna: het ambtsbericht van 12 oktober 2015) biedt, bezien in samenhang met de feiten van algemene bekendheid, voldoende concrete en gespecificeerde informatie die dit onderbouwt, aldus de staatssecretaris.
6.1. In de toelichting op zijn besluit van 16 oktober 2015 heeft de staatssecretaris het volgende vermeld:
"In het tijdvak van 17 september 2015 tot en met 14 oktober 2015 is het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 september 2015, nummer 684682, tot tijdelijk afwijken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 [Stcrt. 2015, nr. 31186] van kracht geweest. Zoals algemeen bekend, is de instroom van vreemdelingen in de Europese Unie, en met name in Duitsland, nog steeds ongekend hoog. […] Ook in Nederland is de asielinstroom nog steeds een veelvoud van de instroom in dezelfde periode in voorgaande jaren. Deze informatie uit algemeen toegankelijke bronnen, wordt verder ondersteund door het ambtsbericht dat de Commandant van de Koninklijke Marechaussee op 12 oktober 2015 heeft opgesteld. De redenen die op 16 september aanleiding gaven voor het hiervoor genoemde besluit van die datum zijn dan ook nog steeds aanwezig.
Ik acht het daarom onverminderd van groot belang om er zicht op te houden of de asielzoekersstroom in Europa zich naar Nederland verplaatst. Het operationeel toezicht door de Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV)-eenheden van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), wordt daarom andermaal voor een periode van vier weken verscherpt en ik besluit daartoe aansluitend aan het aflopen van het besluit van 16 september 2015, op 14 oktober 2015, wederom op basis van artikel 4.17b van het Vreemdelingenbesluit tot een intensivering van de controles.
Met de intensivering van de MTV-controles worden de volgende effecten verwacht: 1. de bestrijding van illegale immigratie in het algemeen en de bestrijding van mensensmokkel in het bijzonder; 2. het voorkomen van mensonterende incidenten (zoals de omgekomen vreemdelingen in vrachtwagens); 3. het voorkomen van substantiële incidenten voor de openbare orde en nationale veiligheid in Nederland. Daarnaast acht ik het van belang dat de KMar krachtig en zichtbaar waar nodig samen optreedt met de andere ketenpartners, zoals de politie en de douane."
6.2. In het ambtsbericht van 12 oktober 2015 is het volgende vermeld:
"Gelet op de verhoogde stijging van de migratiestromen en de intensivering van de aanpak mensensmokkel, verzoek ik u artikel 4.17b van het Vreemdelingenbesluit te verlengen.
De intensivering van de controles gebeurt onder andere op basis van de informatie- en risicoanalyse van het multidisciplinaire team mensensmokkel en gewelddadig jihadisme (MDT). Mede op basis van deze informatie wordt de inzet van de KMar in het MTV bepaald.
Analyse van het Tactisch Informatie Coordinatie (TIC) laat zien dat de instroom van migranten via de oostelijk mediterrane route naar Europa in september 2015 op het hoogste niveau ooit was. Deze lijn zet zich voort in oktober 2015.
De instroom van migranten via de West-Balkan route blijft hoog en is door de samenstelling van nationaliteiten van invloed op de asielinstroom in Nederland. Dit wordt bevestigd door de recente maandcijfers van de IND.
Met het verlengen van artikel 4.17b van het Vreemdelingenbesluit blijft de Koninklijke Marechaussee in staat om controles Mobiel Toezicht Veiligheid te intensiveren."
6.3. Aan haar oordeel dat het besluit van 16 oktober 2015 onverbindend is, heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, het ambtsbericht van 12 oktober 2015, ook bezien in samenhang met de toelichting bij het besluit van 16 oktober 2015, onvoldoende concrete aanwijzingen bevat voor een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding dan wel de verwachting daarvan. Het in artikel 4.17b, eerste lid, van het Vb 2000 gestelde criterium is niet een aanzienlijke toename van de instroom van migranten, maar een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding dan wel de verwachting daarvan, aldus de rechtbank.
6.4. Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat in het ambtsbericht van 12 oktober 2015 wellicht uitgebreider had kunnen worden weergegeven op welke wijze de instroom van asielzoekers leidt tot een concrete aanwijzing dat sprake is van een verwachte aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding. Volgens de staatssecretaris betekent dat echter niet dat het ambtsbericht onvoldoende inzichtelijk is, omdat het is gebaseerd op onderliggende analyses van het Multidisciplinaire team mensensmokkel en gewelddadig jihadisme en het Tactisch Informatie Centrum en op maandcijfers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat een vreemdeling die niet beschikt over de voor verblijf in Nederland vereiste documenten, kan worden beschouwd als een illegaal tot het moment dat hij zijn asielwens uit. Dergelijke vreemdelingen vallen in eerste instantie onder de definitie van artikel 50 van de Vw 2000. Of een vreemdeling asiel aanvraagt, is op of kort na het moment van zijn staandehouding een onzekere gebeurtenis. De sterk verhoogde instroom betreft dus in eerste instantie wel degelijk illegale grensoverschrijding, gevolgd door een al dan niet korte periode van illegaal verblijf, aldus de staatssecretaris.
6.5. Uit de toelichting bij het besluit van 16 oktober 2015, bezien in samenhang met de informatie uit het ambtsbericht van 12 oktober 2015 en uit de algemeen toegankelijke bronnen die daaraan ten grondslag ligt, blijkt dat de instroom van vreemdelingen in de Europese Unie ten tijde van het nemen van dat besluit zeer hoog was en dat ook in Nederland de asielinstroom een veelvoud was van de instroom in dezelfde periode in voorgaande jaren. Deze aanzienlijk verhoogde instroom van vreemdelingen mocht de staatssecretaris in algemene zin aanmerken als een concrete aanwijzing dat op korte termijn een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding kon worden verwacht.
Dat uit de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102753/1/V3 volgt dat een vreemdeling die in persoon tegenover een ambtenaar van de KMar verzoekt om hem internationale bescherming te verlenen, geacht moet worden daarmee rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 te hebben verkregen, leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris betoogt terecht dat bij of kort na de staandehouding van een vreemdeling nog onzeker is of deze om asiel zal verzoeken en dat in zoverre ook vreemdelingen die na de grensoverschrijding een asielaanvraag indienen, onder de reikwijdte van artikel 4.17b van het Vb 2000 vallen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het besluit van 16 oktober 2015 van de staatssecretaris niet voldoet aan de eisen die artikel 4.17b van het Vb 2000 daaraan stelt en om die reden onverbindend is.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 oktober 2015 van de staatssecretaris beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
8. In beroep heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 19 juli 2012, C-278/12 PPU, Adil (ECLI:EU:C:2012:508; hierna: het arrest Adil), aangevoerd dat de aanscherping van het Mobiel Toezicht Veiligheid (hierna: MTV) eenzelfde effect heeft als de grenscontroles die zijn verboden bij Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (Pb 2006 L 105; hierna: de Schengengrenscode). Volgens de vreemdeling zijn daar vier aanwijzingen voor. Ten eerste wordt in de Nota van Toelichting bij het besluit van 2 juli 2014 tot wijziging van het Vb 2000 in verband met aanpassing van de regels over het toezicht ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding (Stb. 2014, 250) erkend dat de verscherping op zichzelf een dergelijke aanwijzing is. Ten tweede is in deze Nota van Toelichting opgemerkt dat verlenging van het verscherpte MTV vaker dan eenmaal niet in de rede ligt, omdat bij een langdurig sterk verhoogde instroom veeleer een tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen aangewezen is. Ten derde volgt uit de toelichting van de besluiten van de staatssecretaris van 16 september 2015 en 16 oktober 2015 dat sommige EU-lidstaten in reactie op de hoge instroom van asielzoekers het toezicht in het grensgebied verscherpen, terwijl andere lidstaten tijdelijk het grenstoezicht aan de binnengrenzen invoeren. Het onderscheid tussen toezicht in het grensgebied en grenstoezicht aan de binnengrens vervaagt daardoor. Ten vierde heeft de staatssecretaris bij brief van 11 november 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 19 637, nr. 2077) aangekondigd dat het MTV tot het einde van het jaar verscherpt blijft.
Na heropening van het onderzoek door de rechtbank heeft de vreemdeling nog naar voren gebracht dat de verscherping van het MTV, anders dan de staatssecretaris stelt, niet kan worden aangemerkt als een beperkte opschaling die past binnen de bandbreedte zoals aangegeven in het arrest Adil, aangezien het MTV op (vaar)wegen, in het kader waarvan de vreemdeling is staande gehouden, is verdubbeld. In het arrest Adil heeft het Hof overigens geen bandbreedte gegeven waarbinnen een aanscherping van het toezicht in het grensgebied nog acceptabel is, aldus de vreemdeling.
8.1. Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
Ingevolge het vijfde lid wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
Ingevolge artikel 4.17b, vijfde lid, wordt het toezicht bedoeld in artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel c, indien een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste 180 uur per maand en ten hoogste 12 uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
8.2. In de toelichting op het besluit van 16 oktober 2015 heeft de staatssecretaris het volgende vermeld:
"Op grond van artikel 4.17b worden de extra MTV-controles binnen de onderstaande kaders uitgevoerd: […] op eenzelfde weg of vaarweg worden ten hoogste 180 uur per maand en ten hoogste 12 uur per dag controles uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden."
8.3. In de punten 77 tot en met 87 van het arrest Adil heeft het Hof uiteengezet welke kenmerken zij doorslaggevend heeft geacht voor haar oordeel in punt 88 dat de MTV-controles bedoeld in artikel 4.17a van het Vb 2000 niet in strijd zijn met de artikelen 20 en 21 van de Schengengrenscode. Hoewel de verscherping van deze controles op grond van artikel 4.17b, eerste en vijfde lid, van het Vb 2000 bij besluit van 16 oktober 2015 in de praktijk neerkomt op een verdubbeling van de controles bedoeld in artikel 4.17a, betekent dat niet dat de verscherpte controles niet meer voldoen aan de door het Hof in de punten 77 tot en met 87 van het arrest uiteengezette kenmerken. Daarbij is met name van belang dat de controles nog immer worden uitgevoerd op een wijze die duidelijk verschilt van systematische controles van personen aan de buitengrenzen van de Unie.
De beroepsgrond faalt.
9. In beroep heeft de vreemdeling voorts aangevoerd dat uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring blijkt dat hij is gehoord door tussenkomst van tolk nummer 346. Nu de naam van de tolk en het nummer waaronder deze is geregistreerd in het Register Beëdigde Tolken en Vertalers, niet in het proces-verbaal zijn vermeld, kan niet worden nagegaan of de vreemdeling is gehoord in overeenstemming met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv). Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit niet is gebeurd, aldus de vreemdeling.
9.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbtv, voor zover thans van belang, maakt de KMar in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
Uit de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv volgt dat deze bepaling, behoudens toepassing van het derde lid, onder meer de KMar verplicht tot het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers, indien gebruik van een tolk of vertaler nodig wordt geacht.
9.2. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het aan de inbewaringstelling voorafgaande gehoor van 26 oktober 2015 is vermeld dat de vreemdeling door middel van tolk nummer 346 van het Tolkencentrum in de Franse taal is gehoord. In het proces-verbaal is niet vermeld of de tolk als zodanig is beëdigd.
Ter zitting van de rechtbank heeft de staatssecretaris gesteld dat standaard gebruik wordt gemaakt van beëdigde tolken. Indien dat anders is, wordt dat volgens de staatssecretaris in het proces-verbaal vermeld.
9.3. Het staat niet vast dat in dit geval, zoals voortvloeit uit artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbtv, gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk in de Franse taal. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juli 2012 in zaak nr. 201204997/1/V3), ligt het onder deze omstandigheden op de weg van de staatssecretaris om deze onduidelijkheid weg te nemen en na te gaan of de ingeschakelde tolk daadwerkelijk was beëdigd. Hoewel de klacht van de vreemdeling in zoverre terecht is voorgedragen, kan de beroepsgrond, gelet op het volgende, niet tot het daarmee beoogde doel leiden.
9.4. De omstandigheid dat de staatssecretaris heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of de tolk beëdigd was, heeft niet zonder meer tot gevolg dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Nu de vreemdeling de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet heeft bestreden en nu uit hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet valt op te maken of en zo ja, in hoeverre hij door het gebruik van de desbetreffende tolk is benadeeld, bestaat geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek.
De beroepsgrond faalt.
10. In beroep heeft de vreemdeling voorts aangevoerd dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling een asielwens heeft geuit. Hij heeft immers verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Congo, omdat zijn veiligheid daar niet is gegarandeerd, dat de situatie nog steeds niet veilig is, dat hij journalist is en uit het oosten van Congo komt, dat Congo in oorlog is met Rwanda en dat hij ook in Kinshasa niet veilig is. Volgens de vreemdeling heeft de staatssecretaris in deze verklaring ten onrechte geen asielwens gezien en heeft hij ten onrechte niet de daarbij behorende beoordeling en belangenafweging gemaakt.
De vreemdeling heeft daaraan toegevoegd dat hij ten tijde van de inbewaringstelling bezig was met het voorbereiden van een opvolgende asielaanvraag. Daaraan wilde hij onder meer een verklaring ten grondslag leggen van een bevriende journalist die in Nederland is toegelaten als vluchteling en die kan bevestigen dat de vreemdeling in Congo journalistieke werkzaamheden heeft verricht.
10.1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris onder het kopje "Geen lichter middel" onder meer het volgende vermeld:
"(X) De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden maken diens inbewaringstelling niet onevenredig bezwaarlijk omdat: hij aangeeft dat zijn veiligheid in zijn land van herkomst nog steeds niet is gegarandeerd, echter zijn argumenten niet afwijken van hetgeen hij tijdens zijn asielprocedure alsmede de daaropvolgende beroepen tot aan de Raad van State, welke allen zijn afgewezen, heeft aangevoerd."
10.2. Uit de verklaringen die de vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft afgelegd over de eerder door hem gevoerde asielprocedures, kan worden afgeleid dat hij op de hoogte is van de mogelijkheid een asielaanvraag in te dienen. Niettemin heeft hij tijdens het gehoor niet uitdrukkelijk om bescherming verzocht. Bovendien heeft de vreemdeling in beroep niet betwist dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling geen nieuwe asielmotieven naar voren heeft gebracht, zoals in de maatregel van bewaring is vermeld. Zijn stelling dat hij bezig was een opvolgende asielaanvraag voor te bereiden, is daartoe onvoldoende, reeds omdat hij ter zitting van de Afdeling niet heeft betwist dat hij nog immer geen opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris de verklaring van de vreemdeling over de veiligheidssituatie in Congo niet hoeven opvatten als een asielverzoek.
De beroepsgrond faalt.
11. In beroep heeft de vreemdeling ten slotte aangevoerd dat uit de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2015 in zaak nr. 201507039/1/V3 blijkt dat de staatssecretaris met het oog op de mogelijke toepassing van een lichter middel concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden moet stellen. Dat is in dit geval niet gebeurd, hetgeen de bewaring onrechtmatig maakt.
Ter zitting van de rechtbank heeft de vreemdeling verklaard dat, samengevat weergegeven, het gehoor nog geen vijf minuten heeft geduurd en hem alleen vragen zijn gesteld over zijn identiteit en de reden waarom hij niet was teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
11.1. In het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is onder meer vermeld dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij begreep dat hij werd gehoord in het kader van zijn inbewaringstelling, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, bij vrienden verblijft, geen medicijnen gebruikt en soms duizelig is en een bloedneus heeft.
In de maatregel van bewaring is onder het kopje "Geen lichter middel" het volgende vermeld:
"Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende, minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door de vreemdeling is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat.
(X) Door de vreemdeling zijn geen omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen (of voortzetten) van een minder dwingende maatregel. Hij geeft te kennen soms duizelig te zijn en af en toe een bloedneus te hebben. Hem is te verstaan gegeven dat op het detentiecentrum voldoende en goede medische voorzieningen aanwezig zijn als hij daar behoefte aan mocht hebben.
(X) De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden maken diens inbewaringstelling niet onevenredig bezwaarlijk omdat: hij aangeeft dat zijn veiligheid in zijn land van herkomst nog steeds niet is gegarandeerd, echter zijn argumenten niet afwijken van hetgeen hij tijdens zijn asielprocedure alsmede de daaropvolgende beroepen tot aan de Raad van State, welke allen zijn afgewezen, heeft aangevoerd.
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onredelijk bezwarend maken."
11.2. Anders dan in de zaak die ten grondslag ligt aan de door de vreemdeling aangehaalde uitspraak van 24 september 2015, blijkt in dit geval uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven over zijn inbewaringstelling en van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Dat uit dit proces-verbaal niet uitdrukkelijk blijkt of de vreemdeling de onder 11.1 weergegeven verklaringen uit eigen beweging of naar aanleiding van vragen van de verbalisant heeft afgelegd, neemt niet weg dat deze verklaringen in beginsel voldoende gegevens bevatten om te kunnen beoordelen of zich in het geval van de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moet worden volstaan.
De verklaring van de vreemdeling ter zitting van de rechtbank dat het gehoor kort was en hem slechts weinig vragen zijn gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Reeds omdat de vreemdeling niet heeft geconcretiseerd welke feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen hij nog meer naar voren had willen brengen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris heeft nagelaten voldoende kennis te vergaren ten aanzien van de af te wegen belangen en dat de door hem gemaakte belangenafweging onvolledig is geweest.
De beroepsgrond faalt.
12. Gelet op de overwegingen 8.3., 9.4., 10.2. en 11.2. zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 oktober 2015 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 december 2015 in zaak nr. 15/19730;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Laar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015
551.