ECLI:NL:RBDHA:2023:1194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanees, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 mei 2022 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij in het bezit was van een Schengenvisum dat door Italië was afgegeven. De staatssecretaris heeft de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen, gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten tot overdracht aan Italië, ondanks de gezondheidsproblemen van eiser, die rolstoelafhankelijk is en in een revalidatiecentrum verblijft.

Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende garanties zijn voor adequate opvang en medische zorg in Italië, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om het asielverzoek aan zich te trekken, ondanks de brief van de Italiaanse autoriteiten waarin werd aangegeven dat Italië tijdelijk geen overdrachten accepteert. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26361
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser Geboren op [geboortedatum] Afkomst: Soedanees

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Sherin. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft op 27 mei 2022 een asielaanvraag gedaan in Nederland. Uit het door hem overgelegde authentieke paspoort is gebleken dat hij door Italië in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig was van 7 mei 2022 tot en met 31 mei 2022.
1.2
Eiser zit in een rolstoel. Hij wordt behandeld in het [revalidatiecentrum] in [plaats] .
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert allereerst aan dat de beschikking van de staatssecretaris innerlijk tegenstrijdig is omdat enerzijds wordt gesproken van een datum van verantwoordelijkheid voor Italië van 5 september 2022 en anderzijds van 5 december 2022. Hierdoor is de beschikking niet voldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
3.1.
Uit het dossier volgt dat de datum dat Italië verantwoordelijk is geworden
5 september 2022 is. In de beschikking wordt deze datum ook aangehouden. Er wordt eenmalig 5 december 2022 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het een kennelijke verschrijving betreft. Gelet op het feit dat ook eiser uitgaat van een uiterlijke overdrachtsdatum die past bij de datum van verantwoordelijk worden van Italië vanaf
5 september 2022, is de datum voor eiser ook voldoende duidelijk geweest. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4. Daarnaast voert eiser aan dat hij voor onbepaalde tijd is opgenomen voor specialistische behandeling in een revalidatiecentrum in [plaats] . Om te bezien of overdracht aan Italië in de rede ligt moet er advies gevraagd worden aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond.2
4.1.
Het is aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aannemelijk te maken en dat heeft hij niet gedaan. De situatie in de uitspraak waar eiser naar verwijst is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser. Hoewel eiser in behandeling is in het [revalidatiecentrum] , blijkt uit de overgelegde medische stukken niet dat een overdracht naar Italië gevolgen van betekenis heeft voor zijn gezondheidstoestand noch dat het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang daarvan als hoog of reëel moet worden ingeschat.3 De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris heeft mogen besluiten tot overdracht naar Italië, zonder medisch advies van het BMA. De beroepsgrond slaagt dus niet.
5. Verder voert eiser aan dat er individuele garanties gegeven dienen te worden dat sprake is van adequate opvangvoorzieningen en toegang tot medische zorg in Italië. Dit om te voorkomen dat eiser in een situatie komt die strijdig is met artikel 3 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris had hierbij in de beoordeling moeten betrekken dat eiser rolstoelafhankelijk is en dat in Italië een grote mate van zelfstandigheid van hem verwacht zal worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar verschillende AIDA-rapportages.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013
2 Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:7050.
3 Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.
5.1.
In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
5.2.
Met hetgeen eiser overgelegd heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiser een bijzonder kwetsbaar persoon is als bedoeld in het Tarakhel-arrest.4 Met de door hem overgelegde stukken heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende individuele garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Bovendien heeft de Afdeling in meerdere uitspraken geoordeeld dat voor Italië, ook in het geval van bijzonder kwetsbare vreemdelingen, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.5 Dit betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat eiser in Italië, ook ná overdracht, indien noodzakelijk, passende medische zorg zal krijgen. De staatssecretaris hoeft daarom geen individuele garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Bij eventuele problemen kan eiser zich wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten in Italië.
5.3.
De staatssecretaris heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot stelt eiser dat er, in het licht van de brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 (de Circular Letter), volstrekt geen zicht op is dat de uiterste overdrachtstermijn gehaald wordt en dat dit reden is voor de staatssecretaris om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022.6
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet gehouden is het asielverzoek van eiser op dit moment aan zich te trekken. Hoewel uit de Circular Letter blijkt dat Italië tijdelijk geen overdrachten accepteert, doet dit niet af aan de verantwoordelijkheid van Italië om het asielverzoek van eiser te behandelen. Ook is op dit moment op basis van de gegevens van de Italiaanse autoriteiten niet vast te stellen dat overdracht niet op afzienbare termijn mogelijk zou zijn. Bovendien volgt uit het systeem van de Dublinverordening dat, als door welk beletsel dan ook de termijn voor overdracht – in het geval van eiser 5 maart 2023 – niet wordt gehaald, de verzoekende lidstaat het asielverzoek aan zich zal moeten trekken. De periode waarin eiser in onzekerheid verkeert over welke lidstaat verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek is daardoor beperkt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324 en van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987.
6 Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14626.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

[…]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.