ECLI:NL:RBDHA:2023:11874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/5605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitkering en terugvordering in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) per 28 januari 2020 en de terugvordering van een bedrag van € 751,52 aan te veel ontvangen uitkering. Het college had eerder op 20 maart 2020 een besluit genomen om de uitkering te beëindigen en op 29 december 2020 het verzoek van eiseres om herstel van de uitkering afgewezen. Eiseres stelde dat zij geen uitkering meer had ontvangen sinds 25 februari 2020 en dat zij niet op de hoogte was van een besluit tot beëindiging van de uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 maart 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres dit bezwaar buiten de bezwaartermijn had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van eiseres te sturen, ook al was dit adres inmiddels niet meer correct. Eiseres had nagelaten het college op de hoogte te stellen van haar adreswijziging, wat haar verantwoordelijk was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het verzoek van eiseres om haar uitkering te hervatten en bijstand na te betalen over de periode van maart tot en met augustus 2020 terecht had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, wat betekende dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Eerkes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit 1) heeft het college de uitkering van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) beëindigd per 28 januari 2020 en een bedrag van € 751,52 aan te veel ontvangen uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 29 december 2020 (primair besluit 2) heeft het college het verzoek van eiseres om haar uitkering ingevolge de Pw te herstellen, afgewezen.
In het besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. D. Pieterse namens de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres ontving sinds 18 juni 2019 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het uitkeringsadres is [adres] [nummer] te [plaats 1]. Op 17 februari 2020 heeft het college de uitkeringsspecificatie van januari 2020 retour ontvangen met de opmerking dat eiseres niet meer woont op het adres. De werkbegeleider van eiseres heeft op 11 maart 2020 een rapportage opgemaakt, waarin staat dat eiseres in de derde week van januari 2020 aan hem verteld heeft dat zij op 28 januari 2020 haar huis uit moest. Zij zou verblijven bij haar dochter in [plaats 3] en op zoek zijn naar een woning in [plaats 1] of [plaats 2]. In de rapportage bijstand van 20 maart 2020 is geconcludeerd dat eiseres haar feitelijke woonverblijf heeft bij haar dochter. Uit onderzoek in de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat eisers nog wel staat ingeschreven op het uitkeringsadres, maar dat dit in onderzoek is. Naar aanleiding van deze rapportage heeft het college primair besluit 1 genomen.
Het college heeft primair besluit 1 op 26 maart 2020 retour ontvangen. Eiseres heeft volgens de telefoonrapporten in het dossier op 26 maart 2020 telefonisch contact gehad met een medewerker van het college. Zij heeft verteld dat ze op 4 februari 2020 papieren heeft ingeleverd bij het loket Publiekszaken om een postadres door te geven. Aan eiseres is verteld dat zij geen lopende uitkering meer heeft. Op 30 maart 2020 heeft zij opnieuw telefonisch contact gehad met een medewerker van het college, waarbij zij verteld heeft dat zij nog wel op het uitkeringsadres verblijft.
3. In brieven van 9 september 2020, 19 oktober 2020 en 23 december 2020 heeft de gemachtigde van eiseres aan het college gemeld dat eiseres geen uitkering meer heeft ontvangen sinds 25 februari 2020 en dat zij niet bekend is met een besluit tot opschorting of beëindiging van de uitkering. Zij verzoekt om de betaling van de uitkering te hervatten en de uitkering over de periode van maart tot en met augustus 2020 na te betalen.
4. Naar aanleiding hiervan heeft het college op 29 december 2020 een kopie van primair besluit 1 aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Daarnaast heeft het college aangegeven dat de uitkering van eiseres niet zal worden hersteld, omdat zij geen schriftelijke mededelingen heeft gedaan van adreswijzigingen en zij momenteel niet ingeschreven staat in de gemeente Den Haag (primair besluit 2).
5. Het college heeft het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).

Standpunten van partijen

6. Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaar tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk is, omdat eiseres dit buiten de bezwaartermijn heeft ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De weigering om eiseres in te schrijven op het door haar aangevraagde briefadres, is behandeld door de afdeling Burgerzaken, niet door de afdeling SZW. Het besluit is gestuurd naar het adres waar eiseres ingeschreven stond in de BRP. Dat het retour komt, is de verantwoordelijkheid van eiseres. Zij heeft geen schriftelijke adreswijziging doorgegeven aan de afdeling SZW.
Het bezwaar tegen primair besluit 2 is ongegrond, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De situatie van eiseres is ongewijzigd; eiseres heeft nog steeds geen vast woonadres en verblijft soms in Den Haag, soms erbuiten. Daarom is het herzieningsverzoek terecht afgewezen.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar tegen primair besluit 1 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit heeft eiseres niet bereikt, omdat het is verstuurd naar haar oude woonadres waar zij niet meer woonde. Het college en verschillende personen binnen de afdeling SZW waren voorafgaand aan primair besluit 1 op de hoogte van de ontruiming en het briefadres. Bovendien stelt eiseres dat zij niet bij alle onderdelen/afdelingen van het college (schriftelijk) hoeft te melden dat zij elders (woon/brief-)adres houdt. Daarnaast is het aan het college te wijten dat haar briefadres ongewijzigd is. Eiseres stelt dat het briefadres ten onrechte is geweigerd, omdat de eis van een gerechtelijk vonnis tot ontruiming niet mag worden gesteld.
Inhoudelijk gezien betwist eiseres dat zij niet meer in Den Haag zou wonen. Eiseres is niet in de positie om te kiezen in welke gemeente zij overnacht, omdat zij geen inkomen meer heeft en daardoor niet kan voorzien in vaste huisvesting. Zij verblijft ook zeer regelmatig in Den Haag. Het college heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, omdat niet is gebleken dat hij onderzoek heeft gedaan naar de woonplaats van eiseres. Dat zij zo nu en dan verblijft bij haar dochter in [plaats 3] is onvoldoende voor het prijsgeven van Den Haag als woonplaats. Ter zitting is nog aangegeven dat eiseres betwist dat zij de in het dossier weergegeven telefonische contacten met het college heeft gehad. Tot slot heeft eiseres gesteld dat zij, anders dan het college stelt, geen bijstand heeft ontvangen over de maand februari 2020.

Beoordeling door de rechtbank

Bezwaar tegen primair besluit 1 terecht niet-ontvankelijk?
8. Ter beoordeling staat of het college het bezwaar tegen primair besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9. Niet in geschil is dat primair besluit 1 op 20 maart 2020 is verzonden aan eiseres en is geadresseerd aan het uitkeringsadres. Eiseres heeft op 8 januari 2021, ruim negen maanden na verzending van het besluit, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank stelt vast dat het besluit is gestuurd naar het laatst bekende (BRP-)adres van eiseres. Per 5 maart 2020 was de persoonslijst in de BRP opgeschort wegens emigratie. Eiseres heeft geen schriftelijke adreswijziging doorgegeven aan de Dienst SZW. Dat het college en ook medewerkers van de Dienst SZW wisten van de ontruiming van het betreffende adres, maakt niet dat het college het besluit niet naar het laatst bekende adres mocht sturen. Volgens vaste rechtspraak [1] heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldaan als het besluit op bezwaar wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene, en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Dat een besluit retour komt, maakt dit niet anders. [2] Gelet hierop is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
10. Dat eiseres op 4 februari 2020 heeft geprobeerd zich in te schrijven op een briefadres, maar dat deze inschrijving in het besluit van 19 februari 2020 is geweigerd, leidt niet tot een andere conclusie. Immers is het BRP-adres hierdoor niet gewijzigd. Ook is aan de Dienst SZW geen schriftelijke adreswijziging doorgegeven. Het risico dat de post een betrokkene niet bereikt, voortvloeiend uit het feit dat voor de postafhandeling geen adequate maatregelen zijn getroffen, blijft in beginsel voor rekening van de betrokkene. [3]
Of het briefadres ten onrechte is geweigerd, staat in deze procedure niet ter beoordeling. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2020 door het college ongegrond is verklaard en dat het beroep hiertegen bij uitspraak van 11 november 2022 door de rechtbank ongegrond is verklaard. [4] Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hiertegen geen hoger beroep ingesteld is. Daarmee staat vast dat het briefadres terecht is geweigerd.
11. Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Bezwaar tegen primair besluit 2 terecht ongegrond?
12. Het college heeft het verzoek van eiseres van 9 september 2020 om betaling van bijstand aan eiseres te hervatten en bijstand na te betalen over de periode maart tot en met augustus 2020 - naar het oordeel van de rechtbank terecht - opgevat als een herzieningsverzoek.
13. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb om de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Van belang is welke keuze het college in het voorliggende geval maakt. In dit geval heeft het college het verzoek van eiseres afgewezen op de grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [5]
14. Ter beoordeling staat of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
15. De rechtbank stelt vast dat het college ten tijde van primair besluit 1 op grond van de informatie van de werkbegeleider er vanuit gegaan is dat eiseres buiten Den Haag verbleef. Vaststaat dat eiseres ten tijde van primair besluit 2 niet ingeschreven stond in Den Haag en geen briefadres had in Den Haag. Gelet op hetgeen in het verzoek om hervatting van bijstand en het bezwaarschrift is aangevoerd, kon het college naar het oordeel van de rechtbank concluderen dat eiseres geen vast woonadres had en dat zij soms in Den Haag en soms buiten Den Haag verbleef. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het merendeel van de week in Den Haag verbleef. Daarom heeft het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
16. Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 terecht ongegrond verklaard. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3158, en 1 september 2009, CRVB:NL:CRVB:2009:BJ7888.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3336.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 november 2012, ECLI:CRVB:2012:BY3761.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.