ECLI:NL:CRVB:2018:3158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
18/331 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke bijstandszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had tot 1 december 2016 op een bepaald adres ingeschreven gestaan, maar heeft zich daarna op een nieuw adres laten inschrijven. Het college heeft het besluit op bezwaar, waarin de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijstand zijn ongegrond verklaard, verzonden naar het oude adres. Appellant stelt dat het college niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, omdat het besluit naar het oude adres is verzonden, terwijl het college op de hoogte had moeten zijn van zijn verhuizing. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om het college van zijn adreswijziging op de hoogte te stellen. Het college heeft het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt door het naar het laatst bekende adres te verzenden. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.331 PW, 18/332 PW

Datum uitspraak: 9 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 december 2017, 17/1196 en 17/1197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Namens appellant is
mr. Van Zundert verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. van den Buijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot 1 december 2016 in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven gestaan op het adres [Adres A] te [woonplaats]. Met ingang van 1 december 2016 heeft appellant zich in de BRP laten inschrijven op het adres [Adres B] te [woonplaats].
1.2.
Bij aan het adres [Adres A] te [woonplaats] geadresseerd besluit op bezwaar van
16 december 2016 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten waarbij twee aanvragen van appellant om toekenning van bijstand ingevolge de Participatiewet zijn afgewezen en aan appellant verleende voorschotten zijn teruggevorderd, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7888, heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit op bezwaar wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college het bestreden besluit, door dit besluit te verzenden naar het adres [Adres A] te [woonplaats], niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, zodat er reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat hij zich met ingang van 1 december 2016 in de BRP op het adres [Adres B] te [woonplaats] heeft laten inschrijven, zodat het college ten tijde van de verzending van het bestreden besluit op de hoogte was van de verhuizing van appellant naar dat adres.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat appellant in bezwaar het adres [Adres A] te [woonplaats] als correspondentieadres heeft opgegeven. Met een wijziging in de BRP heeft appellant, ten tijde in geding, niet voldaan aan de verplichting om het college van zijn adreswijziging op de hoogte te brengen. Dat het college wellicht na raadpleging van de BRP van de adreswijziging op de hoogte had kunnen zijn, doet aan het vorenstaande niet af. Het had op de weg van appellant gelegen om de adreswijziging (ook) aan een van de in de correspondentie met de afdeling Juridische Diensten van de gemeente Rotterdam genoemde contactpersonen door te geven. Nu appellant dit heeft nagelaten, mocht het college bij de verzending van het bestreden besluit uitgaan van het laatst bekende adres van appellant. Door het bestreden besluit naar het adres [Adres A] te [woonplaats] te verzenden, heeft het college dit besluit dan ook op de juiste wijze bekendgemaakt.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep verder nog gesteld dat het college dient te bewijzen dat het bestreden besluit naar het adres [Adres A] te [woonplaats] is verzonden. Aan deze stelling wordt voorbijgegaan reeds omdat appellant ten tijde van verzending van het bestreden besluit het correspondentieadres [Adres A] te [woonplaats] niet meer gebruikte en appellant voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na 1 december 2016 regelmatig op dat adres heeft gecontroleerd of er post voor hem was ontvangen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.M. Pasmans
ew