ECLI:NL:CRVB:2017:3336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
16/6903 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het bezwaar van appellant tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving sinds 7 oktober 2010 bijstand, maar verbleef van oktober 2011 tot januari 2012 in het buitenland. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet kon voorzien dat de besluiten aan hem zouden worden toegezonden en dat hij geen reden zag om maatregelen te treffen tijdens zijn verblijf in het buitenland. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de bekendmaking van besluiten aan de betrokkene geschiedt door toezending naar het laatst bekende adres. Aangezien appellant het college niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verblijf in het buitenland, is de bekendmaking op de juiste wijze geschied. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaar ruimschoots was verstreken op het moment dat appellant dit deed.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 september 2017
16/6903 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 september 2016, 15/2916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
R. van Gelder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 7 oktober 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Hij verbleef van oktober 2011 tot januari 2012 in het buitenland. Bij besluit van 12 december 2011 (besluit 1) heeft het college de bijstand met ingang van 10 oktober 2010 ingetrokken en per 13 december 2011 het recht op bijstand beëindigd. Bij besluit van 16 december 2011 (besluit 2) heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 10 oktober 2010 tot en met 31 oktober 2011 tot een bedrag van € 3.108,01 (bruto) en € 8.983,01 (netto) van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat aan appellant met terugwerkende kracht vanaf 10 oktober 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet is toegekend.
1.2.
Namens appellant heeft mr. Kiewitt bij bezwaarschrift van 6 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen besluiten 1 en 2.
1.3.
Bij besluit van 21 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet voor het einde van de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij op voorhand niet kon voorzien dat besluiten 1 en 2 aan hem zouden worden toegezonden. Appellant zag dan ook geen enkele reden om tijdens zijn verblijf in het buitenland maatregelen te treffen. Daarnaast stelt appellant dat, wanneer poststukken onbestelbaar retour komen van een adres, dat het bewijs is voor het feit dat de bewuste post de betrokkene juist niet heeft bereikt. In deze zaak ligt de nadruk op het terugvorderingsbesluit. Bij de nieuwe aanvraag in maart 2012 was er voor appellant geen aanleiding aan te nemen dat een terugvorderingsbesluit was genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de in
artikel 6:7 van de Awb vermelde bezwaartermijn van zes weken aan met ingang van de dag na die waarop dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge
artikel 3:41 van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2762) heeft het college aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden aan het laatst bekende adres van de betrokkene, ook al is dit niet meer juist, en de betrokkene heeft nagelaten het college van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Tot 10 januari 2012 stond hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans: basisregistratie personen, (brp) ingeschreven op het adres [adres] . Vaststaat dat appellant het college niet in kennis heeft gesteld van zijn verblijf in [land] . Besluiten 1 en 2 zijn daarom door verzending naar het laatst bekende adres bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb.
4.3.
De termijn waarbinnen appellant een bezwaarschrift had kunnen indienen, heeft een aanvang genomen op de dag na die waarop besluiten 1 en 2 aan hem zijn toegezonden, te weten 13 december 2011 respectievelijk 17 december 2011, en was ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift ruimschoots verstreken.
4.4.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft een, ten aanzien van een na afloop van die termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het risico dat de post appellant niet bereikt bij een (langdurig) verblijf buiten de eigen woning, voortvloeiend uit het feit dat voor de postafhandeling geen adequate maatregelen zijn getroffen, blijft in beginsel voor rekening van de betrokkene (vergelijk de uitspraak van 20 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3761). Dat besluiten 1 en 2 “retour afzender” naar het college zijn verzonden maakt het voorgaande niet anders. Ook ten tijde van het indienen van de nieuwe aanvraag om bijstand in maart 2012 was de termijn al verstreken. Het college heeft het bezwaar tegen besluiten 1 en 2 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) C.A.E. Bon

HD