ECLI:NL:RBDHA:2023:11632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17167, NL23.17177, NL23.17179, NL23.17185 en NL23.17188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Soedanese eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2023 worden de beroepen van vier Soedanese eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 12 juni 2023 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 31 juli 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat Nederland een verzoek om overname aan Frankrijk heeft gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. De eisers hebben aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Frankrijk niet voor passende opvang in aanmerking komen en dat de belangen van hun minderjarige kind onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt dat de aanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om concrete aanwijzingen te leveren dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor dergelijke claims bij de eisers ligt en dat zij niet hebben aangetoond dat zij behoren tot een bijzonder kwetsbare groep. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17167, NL23.17177, NL23.17179, NL23.17185 en NL23.17188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1]

geboren op [geboortedatum 1],
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2],
geboren op [geboortedatum 2].
V-nummer: [nummer 2]
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3]
V-nummer: [nummer 3],
[naam 4]
geboren op [geboortedatum 4],
V-nummer: [nummer 4]
[naam 5],
geboren op [geboortedatum 5],
V-nummer:[nummer 5]
allen van Soedanese nationaliteit,
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
12 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
De beroepsgronden van eisers
5. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren daartoe het volgende aan. Eisers verwijzen allereerst naar de zienswijze en wensen de inhoud hiervan als herhaald en ingelast te beschouwen.
5.1
Gelet op de overvolle opvanglocaties in Frankrijk zijn eisers van mening dat zij bij terugkeer naar Frankrijk niet voor passende opvang in aanmerking komen. Zonder aanvullende garanties zullen zij niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen krijgen. Eisers verwijzen in dat kader naar het arrest Tarakhel. Eisers verwijzen naar een actueel AIDA-rapport van 2022, waar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich nog niet heeft over uitgelaten. Hieruit volgt ook dat moeilijkheden bestaan in Frankrijk met betrekking tot de (toegang tot) de opvangvoorzieningen. Ook uit de door eisers overgelegde artikelen blijkt dat asielzoekers in Frankrijk te maken krijgen met structurele tekortkomingen in de asielprocedure met betrekking tot de zorg- en opvangvoorzieningen. Daarnaast merken eisers op dat in Frankrijk sprake is van discriminatie en racisme, waartegen de Franse autoriteiten nauwelijks optreden. Van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan dan ook niet meer worden uitgegaan.
5.2.
Voorts stellen eisers dat de belangen van het minderjarige kind onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. De staatssecretaris heeft geen rekening gehouden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van het minderjarige kind. Niet blijkt bijvoorbeeld op welke wijze de staatssecretaris in het geval van eisers heeft samengewerkt met de Franse autoriteiten. Ook wonen twee broers van de moeder van het gezin (eiseres) in Nederland. Zij hebben allebei de Nederlandse nationaliteit. Eiseres wil graag in de buurt van haar broers zijn en er is sprake van een emotionele band. Daarnaast is het belangrijk voor eisers dat in Nederland organisaties zijn die vrouwen beschermen in het kader van vrouwenbesnijdenis. Eisers vrezen voor (indirect) refoulement. Zij hebben serieuze problemen in Soedan. Daarom zal een overdracht aan Frankrijk leiden tot onevenredige hardheid.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers betogen dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715). Ter zitting heeft de staatssecretaris nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van
24 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2814), waarin dit standpunt nogmaals is bevestigd. Het is aan eisers om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van EU-Handvest [3] omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in hun geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De algemene verwijzing naar het AIDA rapport van 2022 en de door eisers aangehaalde artikelen zijn hiervoor onvoldoende. Daarbij komt dat hieruit geen ander beeld blijkt van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan naar voren komt uit de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken van 16 juni 2021, 9 maart 2022 en 24 juli 2023. De Afdeling heeft in deze uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Franse autoriteiten hebben bovendien middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eisers in behandeling te nemen. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk. Als eisers in Frankrijk worden geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van de asielaanvragen, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op hun weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Moeten er individuele garanties aan Frankrijk worden gevraagd voorafgaand aan de overdracht?
6.2.
Eisers betogen voorts dat de zorg- en opvangvoorzieningen in Frankrijk – zonder het verkrijgen van aanvullende garanties – voor hen niet gewaarborgd zullen zijn en doen een beroep op het arrest Tarakhel. [4] In het Tarakhel-arrest heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [5] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. Voorts ligt de bewijslast dat er sprake is van de betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [6]
6.3.
De staatssecretaris heeft zich – naar het oordeel van de rechtbank – terecht op het standpunt gesteld dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij een bijzondere opvangbehoefte hebben en dat Frankrijk die bijzondere opvangbehoefte mogelijk niet kan garanderen. Eisers hebben niet met documenten aannemelijk gemaakt dat zij behoren tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep of dat eisers individueel bijzonder kwetsbaar zijn. Het feit dat eisers een gezin vormen met een minderjarig kind betekent niet automatisch dat zij zijn aan te merken als bijzonder kwetsbaar. Daarnaast is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties in Frankijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zullen ontvangen. De autoriteiten van Frankrijk hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals ook is overwogen onder 6.1. Indien er sprake is bijzondere medische behoeften of behandeling kan Frankijk hierover met toestemming van eisers worden geïnformeerd op grond van artikel 31 en 32 van de Dublinverordening. Concluderend zijn eisers niet aan te merken als bijzonder kwetsbaar zoals uiteengezet in het Tarakhel-arrest. De staatssecretaris heeft daarom terecht overwogen dat er geen redenen zijn om voor eisers individuele garanties aan Frankrijk te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de belangen van het minderjarige kind voldoende betrokken bij de besluitvorming?
6.4.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de belangen van hun minderjarige kind onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. In het geval van eisers heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het belang van het kind is dat zij bij eisers blijft. De enkele stelling van eisers dat geen rekening is gehouden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kind, is geen reden voor het oordeel dat de belangen van het kind worden geschonden bij overdracht reeds omdat deze stelling door eisers niet is onderbouwd met stukken. Voor zover eisers betogen dat het belang van het minderjarige kind vooral gelegen is in de zorg- en opvangvoorzieningen in Frankrijk wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening?
6.5.
Eiseres stelt dat zij graag bij haar broers in Nederland wenst te verblijven. Voor zover eiseres daarmee een beroep doet op artikel 16 van de Dublinverordening, overweegt de rechtbank dat in dat geval sprake dient te zijn van een afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft dit niet met stukken onderbouwd. Hoewel het begrijpelijk is dat eiseres bij haar broers wenst te verblijven, maakt niet dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening.
6.6.
Eisers stellen dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt en dat de staatssecretaris de asielaanvragen onverplicht aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 terughoudend gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om het asielverzoek te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankijk vanwege onevenredige hardheid. De door eisers aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Frankijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Nu daar – gelet op de vorige rechtsoverwegingen in deze uitspraak – geen aanwijzingen voor zijn, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden niet zijn aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers aan zich had moeten trekken. Ook het feit dat sprake is van een gezin met kinderen, waaronder een minderjarig kind, maakt dat niet anders. Het belang van het minderjarige kind is immers in de bestreden besluiten betrokken. Ook de opmerking van eisers dat in Nederland organisaties zijn die zich inzetten tegen vrouwenbesnijdenis kan niet leiden tot een ander oordeel. Eisers hebben daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat zij na overdracht aan Frankrijk een risico lopen op (indirect) refoulement en daarmee hebben te vrezen in Soedan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [7] volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvragen terecht buiten behandeling gesteld.
De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.