ECLI:NL:RBDHA:2023:10620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en het verlengingsbesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was in bewaring gesteld op 21 december 2022 op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft in haar beoordeling het verlengingsbesluit van 15 juni 2023, waarbij de bewaring met maximaal twaalf maanden werd verlengd, betrokken. De rechtbank oordeelt dat het verlengingsbesluit moet worden meegenomen in de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring, ondanks dat eiser geen afzonderlijk beroep tegen dit besluit heeft ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving van verweerder op 23 juni 2023, waarin werd aangegeven dat er geen rechterlijke controle had plaatsgevonden, tijdig was en dat de kennisgeving niet onzorgvuldig was. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel zouden kunnen brengen. De rechtbank concludeert dat zowel het voortduren van de maatregel van bewaring als het verlengingsbesluit rechtmatig zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 23 juni 2023 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 juni 2023 voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd 23 juni 2023.
Bij besluit van 15 juni 2023 heeft verweerder de bewaring van eiser op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, van de Vw 2000 met ingang van 19 juni 2023 met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Op 7 juli 2023 heeft verweerder gereageerd op de gronden van beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij de op 21 december 2022 aan eiser opgelegde maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 april 2023 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek, op 18 april 2023, dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was.
3. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 15 juni 2023 een verlengingsbesluit heeft genomen om de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring met 12 maanden te verlengen, ingaande op 19 juni 2023.
Beroepsgronden
Is de kennisgeving voldoende zorgvuldig?
4. Eiser heeft aangevoerd dat de kennisgeving van verweerder onzorgvuldig is omdat daarin is aangegeven dat “een termijn van 75 dagen is verstreken zonder dat door of namens de vreemdeling beroep is ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.”. Dit is volgens eiser feitelijk onjuist omdat door hem op 16 mei 2023 een vervolgberoep is ingediend. Dit vervolgberoep is weliswaar ingetrokken, maar dat neemt niet weg dat wel beroep is ingesteld en de mededeling van verweerder in de kennisgeving onjuist is.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 8 november 2022 [2] stelt verweerder de rechtbank na 75 dagen in kennis van het feit dat er gedurende langere termijn geen rechterlijke beoordeling heeft plaatsgevonden van het voortduren van de maatregel van bewaring. Hiermee wordt toepassing gegeven aan het gestelde in artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn [3] waarin is bepaald dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring na “een lange periode van bewaring” moet worden onderworpen aan controle door de rechterlijke autoriteit. Onder een lange periode van bewaring wordt een periode van 3 maanden verstaan ingaande op de dag van het sluiten van het onderzoek bij de laatste rechterlijke beoordeling [4] . In dit geval heeft er feitelijk, vanwege de intrekking van het door eiser op 16 mei 2023 ingestelde beroep, geen rechterlijke controle meer plaatsvonden sinds 18 april 2023 en heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Dat in de kennisgeving wordt gesproken over het instellen van beroep maakt niet dat daarmee de kennisgeving onzorgvuldig is nu er feitelijk geen rechterlijke controle heeft plaatsgevonden en de kennisgeving tijdig aan de rechtbank is toegezonden. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat, ook al zou verweerder (veel) eerder dan 75 dagen een kennisgeving sturen, niet valt in te zien dat verweerder daarmee in het nadeel van eiser zou handelen. Dit heeft immers hooguit tot gevolg dat de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring op een eerder moment wordt onderworpen aan controle door de rechterlijke autoriteit, dan is vereist op grond van de Terugkeerrichtlijn. .
Waar ziet de kennisgeving op en wat ligt ter beoordeling voor?
6. Eiser stelt dat het niet duidelijk is of de kennisgeving ziet op de beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring van 21 december 2022 of dat de kennisgeving zich (ook) richt op het op 15 juni 2023 genomen verlengingsbesluit. Eiser stelt hiertoe dat de rechtbank, gelet op het arrest van het Hof van 8 november 2022, niet alleen het voortduren van de maatregel van bewaring van 21 december 2023 dient te beoordelen maar ook verplicht is het verlengingsbesluit bij zijn beoordeling te betrekken.
7. Verweerder heeft in de brief van 7 juli 2023 aangegeven dat de kennisgeving enkel is gericht tegen het voorduren van de maatregel van bewaring van 21 december 2022. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 augustus 2012 [5] stelt verweerder zich op het standpunt dat het besluit om de bewaring te laten voortduren onderscheiden dient te worden van een verlengingsbesluit. De kennisgeving is enkel gericht op het laten voortduren van de bewaring en tegen het verlengingsbesluit dient eiser afzonderlijk beroep in te stellen. Het arrest van het Hof van 8 november 2022 maakt dit niet anders. Verweerder is van mening dat de rechtbank niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit te toetsen.
8. De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat door eiser geen (afzonderlijk) beroep is ingesteld tegen het verlengingsbesluit. De rechtbank stelt verder vast dat het verlengingsbesluit geen onderdeel uitmaakte van de kennisgeving die door verweerder is verzonden op 23 juni 2023. In deze kennisgeving is, zoals hiervoor weergegeven onder 5, de rechtbank in kennis gesteld dat 75 dagen zijn verlopen zonder dat het voortduren van de bewaring is onderworpen aan een rechterlijke controle. Het verlengingsbesluit is op 27 juni 2023 door verweerder, op verzoek van eiser, aan het dossier toegevoegd.
9. De rechtbank ziet zich, gelet op het voorgaande, voor de vraag gesteld of de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring vanwege de door verweerder op 23 juni 2023 gedane kennisgeving ook ziet op de beoordeling van het aan het voortduren van de bewaring ten grondslag gelegde verlengingsbesluit.
10. De Afdeling heeft in de uitspraak van 3 augustus 2012 overwogen dat:
“De minister mag slechts een verlengingsbesluit nemen, indien is voldaan aan zowel de in artikel 59, zesde lid, als de in artikel 94, vierde lid, Vw gestelde vereisten. Gelet daarop moet onderscheid worden gemaakt tussen een verlenging van de bewaringsduur op grond van een verlengingsbesluit en het na een inbewaringstelling laten voortduren van de bewaring zonder dat daaraan een nader besluit ten grondslag ligt. Indien in het laatste geval beroep wordt ingesteld is bij de beoordeling daarvan immers alleen van belang of is voldaan aan het bepaalde in artikel 96, derde lid, Vw. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het verlengingsbesluit naar zijn aard en strekking niet verschilt van het besluit van de minister om de bewaring te laten voortduren.”
11. In de daaraan voorafgaande uitspraak van 26 maart 2012 [6] heeft de Afdeling overwogen:

“Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit slechts aan de orde komen bij de bewaringsrechter, indien daartegen beroep is ingesteld. Met het in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met het eerste lid, neergelegde stelsel is weliswaar beoogd te bewerkstelligen dat een verlengingsbesluit tijdig aan een rechterlijke toetsing wordt onderworpen, maar dit laat onverlet dat zodanige toetsing slechts mogelijk is, indien beroep tegen dat besluit is ingesteld of dit beroep door middel van een kennisgeving aanhangig is gemaakt. Artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 biedt geen ruimte om, bij gebreke van een in feite ingesteld beroep of een kennisgeving, een ingesteld beroep te veronderstellen.”

12. Gelet op het voorgaande volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling dat een door eiser ingesteld vervolgberoep geen betrekking heeft op het verlengingsbesluit, daarvoor is het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie van de Afdeling, gelet op het arrest van het Hof van 8 november 2022, niet langer houdbaar is. De beoordeling van de rechtmatigheid van (het voortduren van) de bewaring strekt zich tevens uit over de periode na het verlengingsbesluit en daarbij dient ook de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit door de rechtbank beoordeeld te worden, ongeacht of hiertegen afzonderlijk beroep is ingesteld. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
13. Uit het arrest van het Hof van 8 november 2022 volgt dat elke bewaring van een derdelander een ernstige inmenging vormt op het in artikel 6 van het Handvest neergelegde recht op vrijheid (punt 72) en gelet daarop is -onder meer in de Terugkeerrichtlijn- de bevoegdheid van de bevoegde nationale autoriteiten om een derdelander in bewaring te stellen strikt afgebakend (punt 75). De bewaring kan alleen worden bevolen met inachtneming van algemene en abstracte regels waarin de voorwaarden en de wijze van toepassing ervan zijn vastgelegd (punt 75). Het Hof benoemd artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn -waarin de mogelijkheid tot verlengen van de maatregel en de toepassingsvoorwaarden waaronder dat kan plaatsvinden zijn opgenomen- als een van deze algemene en abstracte regels (punt 76). Vervolgens blijkt uit het arrest dat wanneer niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring de vreemdeling onmiddellijk moet worden vrijgelaten (punt 79). De Uniewetgever heeft niet alleen gemeenschappelijk materiele normen vastgelegd maar ook gemeenschappelijke procedurele normen die de rechterlijke autoriteit in staat stelt om, al dan niet na ambtshalve toetsing, de betrokkende in vrijheid te stellen als zijn bewaring niet langer rechtmatig is (punt 86). Hiervoor moet de rechter voor haar beslissing de relevante omstandigheden kunnen onderzoeken indien zij dat nodig acht (punt 87). Tot slot acht de rechtbank nog van belang dat het Hof specifiek heeft overwogen, naar aanleiding van de door de Afdeling aangehaalde rechtspraak van het Hof, dat het door de Uniewetgever vastgestelde strikte kader voor bewaring en voortduring van een bewaringsmaatregel tot een situatie leidt die niet geheel te vergelijken valt met een bestuursrechtelijk geschil waarin het initiatief en de afbakening van het geschil bij de partijen berusten (punt 92).
14. De rechtbank leidt uit de hiervoor aangehaalde overwegingen uit het arrest van het Hof af dat het initiatief en de afbakening van het geschil niet voorbehouden is aan partijen indien het gaat om het voortduren van een maatregel van bewaring. Uit het arrest van het Hof blijkt verder dat gelet op de ernst van de inmenging en de door de Uniewetgever vastgestelde gemeenschappelijke materiële en procedurele normen, dat als een geschil aanhangig is gemaakt dat gaat over het voortduren van de bewaring en als die bewaring op het moment van de beoordeling van de rechtbank nog steeds feitelijk voortduurt, de rechtbank alle haar ter kennis gekomen relevante feiten en omstandigheden bij die beoordeling moet betrekken. Dit om vast te kunnen stellen of (nog steeds) wordt voldaan aan de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring en indien dat niet het geval is, de vreemdeling onmiddellijk moet worden vrijgelaten. Daaronder valt dus ook de beoordeling van een verlengingsbesluit op grond waarvan de eerder opgelegde maatregel van bewaring is voortgezet. Juist omdat dit verlengingsbesluit dient om de eerder opgelegde maatregel van bewaring op basis van de Terugkeerrichtlijn te kunnen laten voortduren na een periode van zes maanden ter fine van de uitzetting van de vreemdeling. Hoewel een verlengingsbesluit een zelfstandig gemotiveerd besluit is, is dit geen besluit dat op zichzelf kan staan, het kan immers alleen genomen worden nadat eerder een maatregel van bewaring ter fine van de uitzetting is opgelegd.
15. Het ontbreken van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen een verlengingsbesluit dat is genomen op het moment dat een vervolgberoep of een kennisgeving van het voortduren van de maatregel van bewaring aanhangig is, staat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dus niet in de weg aan de beoordeling van dat verlengingsbesluit door de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank in de zaak van eiser zowel de rechtmatigheid van het voorduren van de maatregel zal beoordelen als de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit. Het voorgaande neemt niet weg dat het in andere gevallen en indien er geen eerdere beoordeling heeft plaatsgevonden mogelijk is om afzonderlijk beroep tegen het verleningsbesluit in te stellen, dan wel door de vreemdeling dan wel door middel van een kennisgeving als bedoeld in artikel 94, zevende lid van de Vw 2000.
Beoordeling voortduren van de maatregel van bewaring
16. Eiser heeft geen gronden gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen hierna is overwogen, ook ambtshalve geen grond voor het oordeel dat het voorduren van de maatregel van bewaring op enig moment tot het sluiten van het onderzoek onrechtmatig is te achten.
Beoordeling van het verlengingsbesluit
17. Desgevraagd heeft eiser ter zitting gronden gericht tegen het verlengingsbesluit. Eiser heeft aangegeven dat dat sprake is van willekeur bij verweerder wanneer wel en wanneer geen verlengingsbesluit wordt genomen. Het is niet duidelijk waarom verweerder in het geval van eiser heeft gekozen voor verlenging. Verder heeft eiser aangegeven dat het verlengen van de maatregel niet doelmatig is omdat hij niet voornemens is mee te werken.
18. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze beroepsgronden niet slagen. In deze procedure beoordeelt de rechtbank namelijk de rechtmatigheid van onderhavig verlengingsbesluit en niet de andere gevallen waarin verweerder de bewaring niet heeft verlengd. Bovendien heeft eiser zijn standpunt ook niet nader onderbouwd. Verweerder heeft eveneens niet af hoeven zien van nemen van het verlengingsbesluit omdat eiser van mening is dat dit niet doelmatig is omdat hij weigert mee te werken. Op eiser rust de verplichting om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting, daarvan is tot op heden niet gebleken omdat eiser tot twee maal toe een presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten heeft geweigerd en weigert te reageren op de vragen van de regievoerder in de vertrekgesprekken. Daarbij komt dat het feit dat eiser tot op heden niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting niet betekent dat hij in de toekomst niet zal meewerken.
19. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen grond voor het oordeel dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is.
Slotsom
20. Het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en het verlengingsbesluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 12 juli 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
.

Voetnoten

1.in zaak NL23.10687
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858
3.Richtlijn 2008/115/EG
5.Uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4823
6.Uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0598