ECLI:NL:RBDHA:2023:2726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na een lange periode zonder rechterlijke toetsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser is op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder op 25 oktober 2022 een uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 februari 2023 een vervolgkennisgeving ingediend, maar deze was te laat, aangezien deze meer dan drie maanden na de eerdere uitspraak was ingediend. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de vervolgkennisgeving niet tijdig is ingediend, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris de verplichting heeft om de rechtbank tijdig op de hoogte te stellen van het voortduren van de maatregel van bewaring, vooral na een lange periode zonder toetsing. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat de maatregel van bewaring in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen hoger beroep openstaat tegen deze uitspraak, aangezien de wetgever dit heeft uitgesloten voor uitspraken over vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2023 in de zaak tussen

[Eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 oktober 2022.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 25 oktober 2022. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 14 februari 2023 laten weten dat het langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de staatssecretaris verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de vervolgkennisgeving). Daarbij heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G.J. Dijkman als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 1 maart 2023 heropend en partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 maart 2023 om 12:00 uur te reageren op de vraag of de vervolgkennisgeving van de staatssecretaris tijdig is ingediend. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek hierna op 2 maart 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een nadere zitting wordt behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank merkt de vervolgkennisgeving aan als een beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat de vreemdeling geacht wordt beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zodra de rechtbank de (eerste) kennisgeving heeft ontvangen. Omdat de vervolgkennisgeving (nog) niet in de Nederlandse wet- of regelgeving is opgenomen, past de rechtbank deze regel op overeenkomstige wijze toe op de vervolgkennisgeving.
3. De rechtbank beoordeelt daarom of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank ziet, met het oog op de voor de rechtspraktijk wenselijke rechtszekerheid, aanleiding om in deze uitspraak uiteen te zetten hoe deze zittingsplaats van de rechtbank oordeelt over de uitvoering van het vereiste dat in het geval van een lange periode van bewaring, de toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring aan controle door een rechterlijke autoriteit wordt onderworpen. [3] De rechtbank doet dat onder 7 tot en met 7.2.
Toetsingskader
6. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
6.1.
Uit de uitspraak van 25 oktober 2022 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 oktober 2022) rechtmatig is.
Is de vervolgkennisgeving op tijd ingediend en wat zijn de gevolgen van het niet op tijd indienen?
7. De rechtbank beantwoordt ambtshalve de vraag of de staatssecretaris de vervolgkennisgeving op tijd heeft ingediend.
Standpunt van de staatssecretaris
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vervolgkennisgeving niet tijdig aan de rechtbank is verstuurd, omdat deze langer dan drie maanden na de uitspraak op het eerste beroep is ingediend. Dit leidt er echter niet toe dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de rechtbank alsnog achteraf kan beoordelen of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. [5]
Algemene overwegingen
7.2.
Als een vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld, moet de staatssecretaris met redelijke tussenpozen beoordelen of de bewaring kan voortduren, ook als de vreemdeling daar niet om verzoekt. Na een lange periode moet de beoordeling van de staatssecretaris aan de rechter worden voorgelegd. [6] Hieruit volgt dat de rechtbank met enige regelmaat moet toetsen of de bewaring van een vreemdeling kan voortduren. De rechtbank doet dit in elk geval als de vreemdeling een vervolgberoep instelt. [7] In dat geval beoordeelt de rechtbank of het voortduren van de maatregel vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in het eerste beroep rechtmatig is. Stelt de vreemdeling geen vervolgberoep in, dan leidt dit er in het huidige wettelijke systeem toe dat de maatregel van bewaring voortduurt, zonder dat de rechter het voortduren van deze maatregel op enig moment beoordeelt. Dat is in strijd met de Terugkeerrichtlijn. Het ligt daarom op de weg van de staatssecretaris om de rechtbank door middel van een vervolgkennisgeving op de hoogte te stellen van het feit dat het voortduren van de maatregel van bewaring een lange periode niet ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd.
7.2.1.
De Terugkeerrichtlijn concretiseert niet hoe lang deze ‘lange periode’ bedraagt. In de Nederlandse wet- en regelgeving wordt dit begrip ook niet geconcretiseerd. Het is aan de Nederlandse wetgever om dit alsnog te doen. Omdat dit (nog) niet is gebeurd, ziet de rechtbank aanleiding om hierover duidelijkheid te verschaffen voor de periode tot het moment dat de wetgever hiervoor een voorziening treft. In de uitspraken van 22 en 24 februari 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, overwogen dat de ‘lange periode’ drie maanden bedraagt. [8] De staatssecretaris heeft zich, onder verwijzing naar zijn beleid, [9] in deze zaak ook op het standpunt gesteld dat deze ‘lange periode’ drie maanden bedraagt. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Dat betekent dat de rechtbank drie maanden na het moment waarop de maatregel van bewaring voor het laatst door de rechter is getoetst, het voortduren van de maatregel (opnieuw) moet toetsen. Deze drie maanden moeten worden gerekend vanaf het moment waarop het onderzoek in de voorgaande beroepsprocedure is gesloten. Om de rechtbank in de gelegenheid te stellen om deze toets uit te voeren, beveelt de rechtbank de staatssecretaris uitdrukkelijk aan om uiterlijk binnen 75 dagen na de datum van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande beroepsprocedure aan de rechtbank een vervolgkennisgeving te sturen. De rechtbank heeft dan in het algemeen voldoende tijd om te bepalen of de vervolgkennisgeving op een zitting moet worden behandeld, deze zitting te laten plaatsvinden en uitspraak te doen.
7.2.2.
Als de staatssecretaris de kennisgeving niet binnen 75 dagen verstuurt, dan leidt dat er mogelijk toe dat de rechtbank het voortduren van de bewaring niet binnen drie maanden kan toetsen. Het niet tijdig kunnen toetsen van de bewaring leidt naar het oordeel van de rechtbank tot onrechtmatigheid van de bewaring met ingang van de eerste dag nadat drie maanden zijn verstreken sinds het sluiten van het onderzoek in de voorgaande beroepsprocedure. Voor een belangenafweging is, anders dan de staatssecretaris betoogt, geen plaats. Het enkele feit immers dat het voortduren van de maatregel van bewaring achteraf alsnog door de rechtbank kan worden getoetst, laat onverlet dat hiermee een situatie ontstaat die in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en leidt er daarnaast toe dat eventuele onrechtmatigheden in het voortduren van de maatregel van bewaring pas later worden gesignaleerd, waardoor een vreemdeling mogelijk langer in bewaring blijft dan strikt genomen rechtmatig is. Daar komt nog bij dat de rechtbank hiermee aansluit bij het gevolg van het niet op tijd doen van een eerste kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 [10] en vordert de rechtszekerheid dat een eventuele onrechtmatigheid van de bewaring na termijnoverschrijding niet afhankelijk wordt gesteld van de feiten en omstandigheden van het geval.
7.2.3.
Samengevat betekent dit het volgende. Als de vreemdeling na het sluiten van het onderzoek in een voorgaande beroepsprocedure tegen de maatregel van bewaring niet zelf een vervolgberoep instelt, moet de rechtbank binnen drie maanden ambtshalve het voortduren van de maatregel toetsen. Als de staatssecretaris niet binnen 75 dagen na het sluiten van dit onderzoek een vervolgkennisgeving aan de rechtbank verstuurt, bestaat het risico dat de rechtbank het voortduren van de bewaring niet meer binnen de driemaandentermijn kan toetsen. Indien de toetsing niet binnen drie maanden plaatsvindt, dan leidt dat tot onrechtmatigheid van de bewaring vanaf drie maanden na het sluiten van het onderzoek in de voorgaande beroepsprocedure.
7.2.4.
Omdat vervolgkennisgevingen een nieuw soort procedure binnen de stroom bewaringsprocedures vormt, is er grond om de staatssecretaris in de gelegenheid stellen om het hiervoor overwogen kader in de praktijk in te regelen. Dat betekent dat de staatssecretaris in de gelegenheid wordt gesteld om te inventariseren bij welke vreemdelingen de hiervoor genoemde drie maanden zijn verstreken en voor deze vreemdelingen een vervolgkennisgeving te doen. Deze zittingsplaats van de rechtbank zal hieraan tot een maand na de datum van deze uitspraak niet de consequentie verbinden dat de termijnoverschrijding alleen al daarom leidt tot onrechtmatigheid van het voortduren van de bewaring.
Toepassing op de zaak van eiser
7.3.
Het onderzoek in de voorgaande beroepsprocedure van eiser is gesloten op 18 oktober 2022. De staatssecretaris heeft de rechtbank bijna vier maanden later, op 14 februari 2023, een vervolgkennisgeving gestuurd. Dat is te laat. Gelet op wat hiervoor onder 7.2.4 is overwogen, leidt dit echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting ontbreekt. De identiteit en nationaliteit van eiser is al jaren bij de Marokkaanse autoriteiten bekend. Desondanks is er sinds de aanvraag om een laissez-passer van 12 oktober 2022 geen enkele inhoudelijke reactie meer ontvangen van de Marokkaanse vertegenwoordiging en heeft de staatssecretaris geen concrete, individuele afspraken met de Marokkaanse autoriteiten gemaakt over afgifte van de laissez-passer. Bovendien blijkt uit het artikel van de Volkskrant van 23 februari 2023 [11] dat sinds de zomer van 2021 slechts 125 Marokkaanse staatsburgers naar Marokko zijn teruggekeerd. In combinatie met het tijdsverloop van bijna vijf maanden maakt dit volgens eiser dat er niet langer zicht op uitzetting is.
8.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft – anders dan zij eerst oordeelde – op 14 november 2022 geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [12] De rechtbank ziet geen grond daarover nu anders te oordelen. Verder zijn er geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat het zicht op uitzetting in het individuele geval van eiser ontbreekt. Het enkele feit dat er sinds 12 oktober 2022 geen reactie meer is ontvangen over de aanvraag om een laissez-passer, maakt niet dat de Marokkaanse autoriteiten de aanvraag om een laissez-passer niet meer in behandeling hebben en dus ook niet dat er geen zicht (meer) is op afgifte van een laissez-passer. Dat de staatssecretaris geen concrete, individuele afspraken met de Marokkaanse autoriteiten heeft gemaakt en dat het aanvraagtraject inmiddels al enkele maanden in beslag neemt, maakt het voorgaande niet anders. Dit doet immers geen afbreuk aan de gerede kans dat de Marokkaanse autoriteiten in de zaak van eiser (alsnog) een laissez-passer zullen verstrekken. Ook de omstandigheid dat er sinds de zomer van 2021 slechts 125 Marokkaanse staatsburgers zijn teruggekeerd naar Marokko, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
9. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De bewaring van eiser duurt al bijna vijf maanden en de staatssecretaris doet onvoldoende om eiser uit te zetten. Zo heeft de staatssecretaris niet op dossierniveau bij de Marokkaanse autoriteiten geïnformeerd naar de stand van zaken rond de aanvraag om een laissez-passer en heeft de staatssecretaris ook bij de groepspresentatie voor de Marokkaanse vertegenwoordiging in het detentiecentrum op 27 februari 2023 geen inspanningen verricht om eiser onder de aandacht van de Marokkaanse autoriteiten te brengen.
9.1.
Het betoog slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 17 februari 2023 volgt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in het eerste beroep iedere maand bij de Marokkaanse autoriteiten heeft gerappelleerd en dat de staatssecretaris iedere maand een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Dit is voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Wellicht had de staatssecretaris, zoals door eiser opgeworpen, de afgifte van een laissez-passer kunnen versnellen door hem tijdens de groepspresentatie in het detentiecentrum van 27 februari 2023 onder de aandacht te brengen van de Marokkaanse autoriteiten, omdat nu een individuele afspraak op de Marokkaanse vertegenwoordiging moet worden afgewacht. Maar daarmee is niet gezegd dat dit daadwerkelijk tot een eerdere presentatie had geleid. Ook betekent dit niet dat die individuele presentatie niet gaat plaatsvinden. Daar staat bovendien tegenover dat niet is gebleken dat eiser in de afgelopen periode zelf handelingen heeft verricht die zijn vertrek hadden kunnen bespoedigen. De waarnemer van de gemachtigde van eiser kon daar op de zitting ook geen vragen over beantwoorden. Dat de staatssecretaris eiser tijdens de groepspresentatie niet onder de aandacht van de Marokkaanse autoriteiten heeft gebracht, betekent daarom niet dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
Had de staatssecretaris met een lichter middel moeten volstaan?
10. Eiser betoogt dat de staatssecretaris met een lichter middel dan de bewaring had moeten volstaan. Eiser heeft de ziekte van Wegener, waarvoor hij in het ziekenhuis is opgenomen geweest. Bovendien wil eiser zelf werken aan zijn vertrek en staat daarom niets eraan in de weg om een lichter middel op te leggen zolang de aanvraag om een laissez-passer nog loopt.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het feit dat eiser tijdens zijn bewaring een medische behandeling heeft ondergaan, aantoont dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum van een voldoende niveau zijn. Hierdoor had de staatssecretaris in de medische omstandigheden van eiser geen reden hoeven zien voor een lichter middel. Daarnaast valt niet in te zien waarom de staatssecretaris in de bereidwilligheid van eiser om aan zijn vertrek mee te werken, aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. De maatregel van bewaring is immers (onder meer) opgelegd vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht en het is niet gesteld of gebleken dat dit risico inmiddels niet meer bestaat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [13]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.
Er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak
13. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat. De rechtbank is van oordeel dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat. De wetgever heeft hoger beroep tegen uitspraken die gaan over vrijheidsontnemende maatregelen in het algemeen uitgesloten. [14] Alleen voor uitspraken op eerste beroepen is, in afwijking hiervan, hoger beroep opengesteld. [15] Hieronder vallen ook uitspraken op grond van kennisgevingen die de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 heeft ontvangen. Deze uitspraak valt niet onder die uitzondering, zodat de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak niet openstaat.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6028, zaaknummer NL22.19918 en NL22.21016 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maken dat mogelijk.
3.Vergelijk artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.De staatssecretaris wijst in dit verband op Rb. Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 2 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12965.
6.Dat staat in artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
7.Vergelijk artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
8.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 24 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2222; Rb. Den Haag (zp Zwolle) 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2098.
9.Zie paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.ABRvS 25 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6202, r.o. 2.1.2.
11.Eiser wijst op het artikel “Rabat zet de deur weer op een kier voor asielzaken” uit de Volkskrant van 23 februari 2023.
12.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
13.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
14.Dat staat in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
15.Dat staat in artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000.