ECLI:NL:RBDHA:2023:2098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. van Veelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de voortduring van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een maatregel van bewaring, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel die op 17 oktober 2022 is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste toetsing van de maatregel drie-en-een-halve maand geleden heeft plaatsgevonden, op 1 november 2022. De rechtbank oordeelt dat deze periode, in het licht van de maximale duur van de maatregel op grond van de Terugkeerrichtlijn, geen aanleiding geeft om te concluderen dat de toetsing niet tijdig is gecontroleerd door een rechterlijke autoriteit.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verweerder, de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), met redelijke tussenpozen heeft getoetst of de voortduring van de maatregel nog voldoet aan de rechtmatigheidseisen. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat verweerder voortvarend handelt. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geen grond gevonden om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing van de maatregel van bewaring en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van de betrokkenen. De rechtbank heeft de belangen van eiser afgewogen tegen de noodzaak van de maatregel en heeft geconcludeerd dat de maatregel rechtmatig is gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3889

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst.
Uit de uitspraak van 1 november 2022 (in de zaak NL22.21160) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 31 oktober 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder, ondanks (r.o. 85 van) het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 8 november 2022 [1] , in de drie maanden die volgden na het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep eisers zaak niet bij de rechtbank heeft aangebracht zodat de voortgang van de bewaring getoetst zou kunnen worden. Deze toetsing dient met redelijke tussenpozen te gebeuren. Nu de huidige maatregel van bewaring zes maanden duurt is een periode van drie maanden een ‘redelijke tussenpoos’ te noemen. Verweerder heeft – ondanks het feit dat genoemd arrest al geruime tijd bekend
is – verzuimd de rechtbank om een ambtshalve toets te verzoeken. Eiser meent dat hij hierdoor in zijn door de uniewetgever gegarandeerde rechten is geschaad.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) steeds een beoordeling maakt met redelijke tussenpozen. De beoordeling die de DT&V maakt staat in de voortgangsrapportage. Daaruit volgt dat verweerder de voortvarendheid en het zicht op uitzetting beoordeelt. In dit geval blijkt dat in de voortgangsrapportage ook een kenbare belangenafweging is verricht, nu er is vermeld dat de (vertrek)gesprekken met eiser geen aanleiding geven tot het opheffen van de maatregel van bewaring. Pas na een langere periode is rechterlijke tussenkomst vereist. Verweerder stelt dat drie maanden als een dergelijke lange periode kan worden aangemerkt. Het staat een gemachtigde vrij tussendoor beroep in te stellen. Verweerder heeft inmiddels een systeem ontwikkeld waarin door middel van een kennisgeving rond dag 75 na de uitspraak op het vorige beroep het voortduren van de bewaring aan de controle van de rechtbank wordt onderworpen. De rechtbank zal door deze handelwijze in de gelegenheid worden gesteld om na een termijn van om en nabij de drie maanden te beslissen op het voortduren. In dit geval heeft verweerder abusievelijk verzuimd een kennisgeving uit te laten gaan. Volgens verweerder is eiser daardoor echter niet in zijn belangen geschaad, aangezien de rechtbank met terugwerkende kracht de periode van twee weken nog terug kan kijken en betrekken bij haar beoordeling. Verweerder kan zich voorstellen dat dit bij een grotere termijnoverschrijding niet aan de orde zal zijn.
6. In artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn staat: “In ieder geval wordt de inbewaringstelling met redelijke tussenpozen op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve getoetst. In het geval van een lange periode van bewaring wordt de toetsing aan controle door een rechterlijke autoriteit onderworpen.” Uit dit artikel en de Terugkeerrichtlijn volgt dat de toets moet plaatsvinden door de ‘bevoegde autoriteit’ [2] . In dit geval is de DT&V de bevoegde autoriteit. De DT&V moet de voortduring van de maatregel dus met redelijke tussenpozen toetsen. Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de rechter die toets vervolgens controleert.
6.1
Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en het arrest volgt dat er een onderscheid is tussen de frequentie waarmee de bevoegde autoriteit de voortduring moet toetsen en de controle van die toets door de rechter. Die laatste beoordeling moet plaatsvinden als sprake is van een ‘lange periode’ van bewaring. Verweerder heeft geen kennisgeving uit doen gaan maar eiser heeft in dit geval beroep ingesteld en het voortduren van de maatregel van bewaring ter toetsing voorgelegd aan de rechtbank. De laatste uitspraak van deze rechtbank is drie-en-een-halve maand geleden gedaan, namelijk op
1 november 2022. De rechtbank is van oordeel dat deze periode in dit geval, ook afgezet tegen de maximale duur van een maatregel van bewaring op grond van de Terugkeerrichtlijn, geen aanleiding geeft om te oordelen dat de toetsing niet op tijd aan controle door een rechterlijke autoriteit is onderworpen.
6.2
De rechtbank zal nu toetsen of verweerder ‘met redelijke tussenpozen’ heeft beoordeeld of de voortduring van de maatregel nog voldoet aan de rechtmatigheidseisen en of de maatregel op het moment van het sluiten van het onderzoek voldoet aan de rechtmatigheidseisen. De rechtbank beoordeelt dus of er nog zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, of verweerder voldoende voortvarend handelt en of voorzetting van de maatregel nog evenredig is. De rechtbank verricht deze beoordeling aan de hand van de voortgangsrapportage en wat verweerder in het verweerschrift en/of tijdens de zitting heeft aangevoerd [3] .
6.2.1
Eisers gemachtigde heeft over de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel gesteld dat het gelet op eisers medische situatie nog maar de vraag is of er nog zicht op uitzetting bestaat. Gelet op het advies van Bureau Medische Advisering van januari 2023 en de overige (medische) stukken in het dossier is het volgens de gemachtigde van eiser maar de vraag of eiser zomaar uitzetbaar is.
6.2.2
Uit de voortgangsgegevens en de toelichting daarop door verweerder tijdens de zitting volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser ontbreekt. Verweerder heeft gesteld dat hij in de gaten houdt of er nieuwe ontwikkelingen zijn en als dat het geval is, hij dat vermeldt in de voortgangsgegevens. In dit geval moet er nog een beslissing worden genomen op eisers aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser
– waarbij aan eisers zorgbehoeftes zal worden voldaan – thans ontbreekt.
6.2.3
Verder blijkt uit de voortgangsgegevens dat verweerder voldoende voortvarend handelt en heeft getoetst of de voortduring van de maatregel van bewaring nog rechtmatig is. Verweerder heeft deze toets ook met redelijke tussenpozen verricht.
Dit laatste blijkt onder meer uit de opmerking in de voortgangsgegevens naar aanleiding van het vertrekgesprek op 11 november 2022 ‘
Door betrokkene zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet
langer zou kunnen voortduren.’ en het gesprek op 7 februari 2023
‘Door betrokkene zijn in het gesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren.’.
6.3
De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook overigens met inachtneming van de uit het arrest van 8 november 2022 volgende ambtshalve toetsing, geen grond ziet voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858
2.Zoals het HvJ EU ook bevestigt in r.o 85 van het arrest van 8 november 2022
3.Zie ook r.o. 94 van het arrest van 8 november 2022