ECLI:NL:RBDHA:2023:10575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
21/6182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting en eerste maand huur

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door eiseres, die in verband met haar verhuizing naar een nieuwe woning bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en de eerste maand huur had aangevraagd. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat de verhuizing volgens hen voorzienbaar was en eiseres de kosten zelf had kunnen dragen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij door een conflictsituatie met haar buurman genoodzaakt was om te verhuizen, wat leidde tot lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de verhuizing en de inrichtingskosten niet als noodzakelijke kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

Bij afzonderlijke besluiten van 1 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting (primair besluit I) en het betalen van de eerste maand huur (primair besluit II) afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 18 februari 2021 in verband met haar verhuizing naar een nieuwe woning bijzondere bijstand voor haar eerste maand huur en inrichtingskosten aangevraagd. De inrichtingskosten betreffen laminaat en een ondervloer, muur- en raambekleding, een salontafel, een bed en matras, kledingkasten en een magnetron. Deze laatste vier gebruiksgoederen waren volgens eiseres aan vervanging toe en konden daarom niet meeverhuizen.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en die afwijzing met het bestreden besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag – samengevat weergegeven – dat eiseres geen bijzondere bijstand toekomt omdat haar verhuizing voorzienbaar was. Van eiseres mag daarom volgens verweerder gevergd worden dat zij de kosten die voortvloeien uit de verhuizing en de inrichting van haar nieuwe woning zelf draagt. Zij had hiervoor kunnen reserveren of – waar het de inrichtingskosten en gebruiksgoederen betreft – achteraf gespreid kunnen betalen, aldus verweerder. Volgens verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een andere conclusie nopen.
2. Eiseres is op de hierna te bespreken gronden in beroep gekomen.
Het juridisch kader
3. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tot slot dient de vraag beantwoord te worden of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1] Verhuiskosten, inrichtingskosten en de kosten voor de eerste maand huur worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voorvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [2]
Kosten verhuizing en inrichtingskosten
5. Eiseres betoogt dat zij zich genoodzaakt voelde om te verhuizen vanwege een conflictsituatie met haar buurman. Zij voert aan dat zij als gevolg hiervan lichamelijke en psychische klachten ondervond en dat zij gevoelens van angst en somberheid ervoer. Ter onderbouwing van haar grond heeft eiseres in beroep een Facebook-bericht met dreigende uitlatingen aan haar adres overgelegd. Daarnaast heeft zij gewezen op verklaringen van haar huisarts waarin staat dat zij door incidenten in en rond haar woning niet zonder angst in haar woning kan leven en stagneert in de behandeling van haar psychische klachten. Zij stelt dat zij de situatie met haar buurman nooit heeft gemeld bij haar verhuurder of de politie, uit vrees voor verdere escalatie. Ook haar culturele achtergrond heeft meegespeeld bij haar keuze om geen melding te doen van de situatie.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met haar verhuizing, niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Concrete en verifieerbare bewijsstukken – zoals een melding bij de verhuurder van eiseres of een aangifte bij de politie – waaruit de noodzaak om op korte termijn te verhuizen blijkt, ontbreken. Uit de verklaringen van de huisarts valt weliswaar op te maken dat eiseres gebaat is bij een andere woonomgeving, maar die verklaringen zijn in belangrijke mate gebaseerd op informatie die door eiseres zelf is verstrekt. Aan het door eiseres overgelegde Facebook-bericht kent de rechtbank niet het door haar gewenste gewicht toe. Uit dit bericht blijkt niet wanneer het is opgesteld en in het bericht wordt gerefereerd aan een incident dat heeft plaatsgevonden in 2016, dus ruimschoots voordat eiseres is verhuisd. Verweerder heeft verder mogen meewegen dat eiseres al zeven jaar als woningzoekende stond ingeschreven en dat zij al twee jaar actief op zoek was naar een nieuwe woning. Ook na het ontstaan van de problemen met de buurman heeft eiseres nog twee jaar in de woning verbleven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in die periode zodanig is verslechterd dat zij genoodzaakt was om op korte termijn te verhuizen. Op grond hiervan heeft verweerder mogen concluderen dat de verhuizing voor eiseres voorzienbaar was en dat zij daarom had kunnen reserveren voor de hiermee gemoeide kosten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres hiertoe niet in staat mocht worden geacht. De stellingen van eiseres dat zij niet kon sparen omdat zij als alleenstaande moeder moeite heeft om rond te komen en dat zij al schulden heeft, slagen in dit verband niet. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte is volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. [3]
5.2.
Niet in geschil is dat eiseres als gevolg van haar verhuizing geconfronteerd is met één maand dubbele huur. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat eiseres deze dubbele huur reeds heeft voldaan voordat zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Voor kosten die een betrokkene reeds zelf heeft voldaan, wordt in beginsel geen bijzondere bijstand toegekend. [4] In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder van dit uitgangspunt had moeten afwijken.
Duurzame gebruiksgoederen
6. De rechtbank volgt verweerder ook voor zover bijzondere bijstand is geweigerd voor een aantal duurzame gebruiksgoederen. Eiseres heeft gesteld dat deze goederen (een salontafel, een bed met matras, kledingkasten en een magnetron) als gevolg van veroudering aan vervanging toe waren, maar zij heeft deze stelling niet met concrete gegevens onderbouwd. De noodzaak van de gemaakte kosten is daarmee niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat eiseres op grond van bijzondere omstandigheden niet in staat was om de kosten voor vervanging van deze gebruiksgoederen zelf te voldoen. Zoals hiervoor al is overwogen, is het door eiseres gestelde gebrek aan reserveringsruimte geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft bovendien in aanmerking mogen nemen dat eiseres haar individuele inkomenstoeslag heeft aangewend voor de aanschaf van een vaatwasser, terwijl de kosten voor een vaatwasser niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat dit in haar geval anders ligt omdat zij door eczeem op haar handen niet zelf kan afwassen, maar die stelling heeft zij niet nader onderbouwd zodat hieraan geen gewicht toekomt.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1152.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:857; CRvB 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813; CRvB 6 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3291.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2111.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:660.