Uitspraak
.Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 6 november 2013 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na een verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en appellant niet had aangetoond dat hij niet kon reserveren voor deze kosten.
De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, noodzakelijk zijn, maar dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat deze kosten niet uit de bijstandsnorm of het inkomen kunnen worden voldaan. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn bijstandsstatus en de ontvangen langdurigheidstoeslag, in staat had moeten zijn om te reserveren voor de inrichtingskosten. De stelling van appellant dat hij door eerdere toekenningen van bijzondere bijstand niet had kunnen reserveren, werd niet gevolgd, omdat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de WWB.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.