ECLI:NL:RBDHA:2023:10433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17681 en AWB 23/6612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) voor asielzoeker met psychische problematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023, werd de zaak behandeld van een asielzoeker die in beroep ging tegen de besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een minderjarige van Marokkaanse nationaliteit, was op 26 mei 2023 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na incidenten van geweld tegen medebewoners. De rechtbank oordeelde dat de IND bij het gehoor voorafgaande aan de vrijheidsbeperkende maatregel gebruik had moeten maken van een beëdigde tolk, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, aangezien niet was gebleken dat de eiser in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de gedragingen van de eiser en de eerdere maatregelen die geen effect hadden gehad op zijn gedrag. De rechtbank oordeelde dat de psychische problematiek en minderjarigheid van de eiser geen contra-indicaties vormden voor de plaatsing in de HTL, en dat de maatregelen proportioneel waren. De beroepen van de eiser werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/6612 en NL23.17681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 27 mei 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/6612. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.17681.
Verweerder 2 heeft de vrijheidsbeperkende maatregel per 28 juni 2023 opgeheven.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 26 mei 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 26 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser fysiek geweld gebruikt tegen medebewoners en daarbij is letsel ontstaan. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Verweerder 1 wijst op het GZA-akkoord en het akkoord van Nidos om eiser te plaatsen in de HTL.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 27 mei 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het bestreden besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij snel boos wordt en last heeft van depressie, hebben verweerder 2 geen aanleiding gegeven om van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel af te zien. Verweerder 2 heeft daartoe overwogen dat eiser in de HTL voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening. Tot slot wijst verweerder op de verklaring van het Nidos van 26 mei 2023, inhoudende hun akkoord voor plaatsing in de HTL.
2. Allereerst stelt eiser dat hij voorafgaand aan het opleggen van de maatregel niet met behulp van een beëdigde tolk is gehoord. Eiser meent dat dit onzorgvuldig is, nu eiser heeft aangegeven medische problematiek te hebben. Eiser is door deze gang van zaken onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen de plaatsing in de HTL naar voren te brengen.
2.1.
Eiser meent voorts dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking maar van vrijheidsontneming is. Er is wederom een kritische brief [1] gestuurd naar verweerder 2 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie). De Inspectie geeft zelfs aan dat er sprake is van een onrechtmatige situatie en dat het toepassen van geweld in de HTL gestopt moet worden. Eiser meent dan ook dat de opvang die wordt geboden in de HTL niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel gepubliceerd in Trouw [2] .
Verder wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 april 2023 (NL23.9816). Hierin is geoordeeld dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet voldoende in de wet is geregeld en onrechtmatig is. Eiser meent dat de HTL-plaatsing en vrijheidsbeperkende maatregel op grond hiervan onrechtmatig is.
2.2.
Eiser stelt dat het verslag van het COa onvoldoende inzichtelijk is om als grondslag te dienen voor het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. Er staat geen concreet gedrag beschreven waardoor een incident met zeer grote impact is ontstaan. Het is volstrekt onduidelijk wie van de betrokkenen welke rol hebben gehad en wie de agressor is geweest. Eiser heeft aangegeven dat hij het slachtoffer is. Eiser meent dat uit de stukken niet blijkt dat het COa in bezit is van voldoende bewijs om eiser als agressor aan te wijzen.
2.3.
Voorts stelt eiser dat verweerder 1 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe acht eiser redengevend dat plaatsing in de HTL primair een krachtig optreden beoogt tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers. Eiser meent dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake kan zijn nu dit niet blijkt uit de stukken. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de visie van eiser, in het bijzonder het feit dat eiser heeft aangegeven medische problematiek te hebben en juist het slachtoffer te zijn geweest. Bovendien is eiser minderjarig en daar wordt door het COa ten onrechte aan voorbij gegaan.
2.4.
Eiser wijst erop dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Tot slot stel eiser dat op grond van de openbare orde sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Dat is volgens eiser niet aan de orde.
3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

Oordeel rechtbank

Niet-beëdigde tolk
4. Op grond van artikel 28, eerste lid aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv, voor zover hier van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. Op grond van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, voor zover hier van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de vrijheidsbeperkende maatregel volgt dat gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk omdat het vertaalbureau per abuis een beëdigde tolk in het Berbers (Ajouaou, tolknummer 40224), had geleverd. Verder volgt uit het proces-verbaal dat de tolk Arabisch-Marokkaans machtig is, maar daarin niet is beëdigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 2 bij het gehoor voorafgaande aan het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel gebruikt dient te maken van een beëdigde tolk nu dit volgt uit artikel 28, eerste lid, van de Wbtv en indien een beëdigde tolk niet beschikbaar is voor verweerder 2, door verweerder 2 dient te worden gemotiveerd waarom hij niet in staat was een beëdigde tolk te vinden om te tolken. Nu niet is voldaan aan deze regeling is sprake van een gebrek. De rechtbank overweegt echter dat dit gebrek de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig maakt, nu niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Gesteld noch gebleken is dat eiser de aan hem gedane mededelingen en de aan hem gestelde vragen niet goed heeft begrepen.
4.2.
Indien eiser heeft bedoeld dat ook tijdens het geven van zijn zienswijze voorafgaand aan de oplegging van het plaatsingsbesluit geen gebruik is gemaakt/niet is gebleken dat gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk in eisers taal, overweegt de rechtbank dat uit artikel 28, eerste lid, van de Wbtv niet volgt dat ook het COa uitsluitend gebruik maakt van beëdigde tolken en vertalers. Ook overigens in dit kader heeft eiser gesteld noch is gebleken dat eiser de aan hem gedane mededelingen en de aan hem gestelde vragen niet goed heeft begrepen.
Incident dat heeft geleid tot plaatsing
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zo volgt uit de verslaglegging dat het intern bijstand team 3 (IBT3) in de nacht een unit betrad, omdat er met spullen werd gegooid (deurkozijn was ontzet, lockerkast opengebroken, kamer overhoop gehaald, afgebroken aluminium dweilstok aangetroffen en ingenomen). IBT3 trof hier eiser aan, die aan het schelden was in de Arabische taal. Ondanks gedragsinstructies kon IBT3 eiser niet kalmeren. Uiteindelijk is eiser terug gegaan naar zijn eigen unit. Vervolgens krijgt het IBT3 even later de melding dat er wordt gevochten in hofje 5. Ter plaatse constateert het IBT3 en eenheid Justitie dat er een heftig gevecht gaande is tussen eiser en bewoner B. Er werd met onder andere vuisten over en weer geslagen en hierbij zijn een aantal rake klappen uitgedeeld. Verder volgt uit de verslaglegging dat er een kapotte fles in meerdere kleine stukjes op de grond lag en een leeg omhulsel van een injectienaald met een onbekende vloeistof. Eiser en bewoner B hadden allebei verwondingen. Uiteindelijk zijn eiser en bewoner B aangehouden op verdenking van mishandeling. De rechtbank overweegt dat de enkele ontkenning van eiser dat hij niks heeft gedaan en enkel het slachtoffer is, tegenover de verslaglegging van het COa, in dit geval onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1, onder verwijzing naar paragraaf 4.3.7 en 4.1 van het Maatregelenbeleid van het COa, het incident op 26 mei 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. Verweerder 1 heeft bovendien terecht meegewogen dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag, waarbij ook sprake was van fysieke en non-verbale agressie en geweld door eiser tegen personen. Eiser heeft deze gedragingen niet weersproken. De eerder aan eiser oplegde maatregelen (verweerder 1 heeft op verschillende wijzen getracht om eisers gedrag te veranderen, namelijk door middel van correctiegesprekken, verblijf in prikkelarme omgeving, ROV-maatregelen, afkoelperiode, waarschuwingen, time-outs, en verschillende soorten gesprekken en vijf keer het verplaatsen van locatie) hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De rechtbank volgt eisers betoog dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL daarom niet. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en is dit op goede gronden opgelegd.
Contra-indicaties
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk zijn minderjarigheid en de psychische problematiek, in het geval van eiser een contra-indicatie vormen om eiser niet in de HTL te plaatsen. Het Nidos heeft op 26 mei 2023 akkoord gegeven voor de HTL-plaatsing. Uit de stukken is gebleken dat verweerder 1 uitgebreid heeft gemotiveerd waarom eiser (op dat moment 17,8 jaar) toch in de HTL kan worden geplaatst. Uit de stukken volgt dat eisers jeugdbeschermer van Nidos na het incident in gesprek is gegaan met de gedragswetenschappers van Nidos, met het VIA team en de functionaris Jeugdzorg plus. In dat overleg zijn zij tot de conclusie gekomen dat er nu gekozen moet worden voor veiligheid, stabilisatie en verder onderzoek naar eisers perspectief. Er is niet voor de route jeugdhulp plus gekozen vanwege o.a. zijn leeftijd, de duur van het aanvragen (4-6 weken) en de contra-indicatie middelengebruik. Er is ook niet gekozen voor de GGZ gesloten route omdat de zorgen op dit moment met name liggen in onveiligheid, gedrag en middelengebruik. Dat geen rekening is gehouden met eisers minderjarigheid volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Verder heeft verweerder 1 zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de HTL-plaatsing te raadplegen. De GZA heeft aangegeven dat er geen contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. De rechtbank stelt vast dat eiser in het onderhavige beroep zijn gestelde (psychische) problematiek niet (met stukken) heeft onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik van heeft kunnen maken.
Omstandigheden in de HTL
7. De stelling van eiser dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (in r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.).
7.1.
Het beroep van eiser op de brief van de Inspectie aan verweerder 2 van 27 maart 2023 leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1 tot en met 7.2.). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat een vreemdelingdoor de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikelen 3 of 8 van het EVRM of dat hij door de opvang in de HTL niet meer kan genieten van een waardige levensstandaard. Er is geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen.
7.2.
Het beroep van eiser op het artikel uit het dagblad Trouw van 11 april 2023, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
Openbare orde
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat eiser geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die maken dat in deze procedure moet worden aangesloten bij die Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL, van 27 maart 2023.
2.Trouw: Advocaat over geweld tegen asielzoekers: ‘Ik kijk al jaren met verbazing toe’, 11 april 2023.