Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
cruel, inhuman and degrading treatment and constant threats’gegrond is verklaard. Daargelaten dat dat oordeel uitsluitend is gebaseerd op stellingen van [Naam 6] (omdat Rwanda niet is verschenen) gaat het beroep van [eiser] op deze uitspraak niet op. Zoals ook door het gerechtshof Den Haag in een uitspraak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:763, r.o. 5.14) is geoordeeld is de in de uitspraak van het Afrikaanse Hof geconstateerde schending weliswaar ernstig, maar brengt dat niet mee dat de Staat daarmee voor de gezondheid van alle door Nederland onder Transfer Law uitgeleverde personen moet vrezen. Dat die vrees in het geval van [eiser] toch gerechtvaardigd is, is niet gebleken. Bij [eiser] spelen geen specifieke gezondheidsproblemen en uit de uitspraak van het Afrikaanse Hof blijkt dat medische behandeling wel aanwezig is. Bovendien heeft de Staat erop gewezen dat er ook op dit punt garanties zijn verstrekt, er externe monintoring plaatsvindt en de medische zorg voor uitgeleverde personen zo nodig ook onderwerp van gesprek kan zijn op diplomatiek niveau. Daarbij is benadrukt dat gebleken is dat diplomatieke interventie in concrete gevallen ook daadwerkelijk tot oplossingen heeft geleid. De voorzieningenrechter acht dan ook geen reëel risico op schending van artikelen 2 en 3 EVRM in de zaak van [eiser] aanwezig. Zijn zaak is in dit opzicht niet wezenlijk verschillend van de in het arrest van 4 mei 2021 beschreven zaak.
“it will only be in exceptional circumstances that an applicant’s private or family life in a Contracting State will outweigh the legitimate aim pursued by his or her extradition”en het feit dat degene die wordt uitgeleverd zijn familie, waaronder jonge kinderen, niet of nog zelden zal kunnen zien, is
“not an exceptional circumstance which would militate in favour of the applicant’s non-extradition”(EHRM 26 januari 2010, NJ 2010, 449, King t. Verenigd Koninkrijk).