Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Raadkamernummer 22/1073
1.Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken
- een gewaarmerkt afschrift van een door de daartoe bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat gegeven bevel tot aanhouding van de opgeëiste persoon, d.d. 3 oktober 2012, betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
- een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
- de tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften waarin de feiten waarop de verdenking ziet strafbaar zijn gesteld, alsmede rechtsvoorschriften die (onder meer) zien op de jurisdictie en competentie van gerechten, en op het niet van toepassing zijn van vervolgingsverjaring;
- stukken met betrekking tot de identiteit van de opgeëiste persoon en zijn nationaliteit;
- diverse garanties met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon;
- getuigenverklaringen in de Engelse vertaling;
- informatie betreffende het verloop van de verjaringstermijn.
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juni 2022, betreffende de opgeëiste persoon;
- stukken met betrekking tot de voorlopige aanhouding en de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon;
- de schriftelijke vordering van de officier van justitie te Den Haag van 1 juni 2022, strekkende tot het in behandeling nemen van genoemd uitleveringsverzoek, alsmede inhoudende de vordering tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon;
- de pleitnotities (met bijlagen) van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, overgelegd ter zitting van 29 juni 2022;
- het proces-verbaal van de zitting van 29 juni 2022;
- de beschikking tot herstel van 20 juli 2022;
- de e-mailberichten van de officier van justitie van 20 juni 2022, 27 juni 2022, 7 juli 2022 en 16 oktober 2022;
- de e-mailberichten van de raadsvrouw van 7 juni 2022, 10 juni 2022, 27 juni 2022, 28 juni 2022, 4 juli 2022 en 11 oktober 2022;
- de benoeming tot deskundige van en opdracht aan prof. dr. F.L.A.C. Reyntjens door de rechter-commissaris van 21 juli 2022;
- een rapportage, opgesteld door prof. dr. Reyntjens voornoemd van 5 september 2022;
- de schriftelijke opvatting omtrent de toelaatbaarheid van het uitleveringsverzoek en de samenvatting van de officier van justitie te Den Haag, overgelegd ter zitting van 19 oktober 2022;
- de pleitnotities van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, overgelegd ter zitting van 19 oktober 2022, met bijlagen.
interahamwemilities zou hebben getraind, bewapend en hen zou hebben geleid in het vermoorden van Tutsi’s bij verschillende wegsperringen in Kigali. Op 7 juni 1994 in Nyamirambo, een voorstad van Kigali, zou de opgeëiste persoon direct betrokken zijn geweest bij een massamoord aldaar, tezamen met twee anderen.
interahamwemilities – criminele groeperingen die tot doel had personen en goederen schade toe te brengen en verantwoordelijk waren voor het merendeel van de moorden tussen april en juli 1994 – hebben geformeerd, getraind en uitgerust, en hebben geleid.
charges’:
Indictmentuitgaat van dezelfde feiten, maar niet spreekt over ‘charges’, maar over ‘counts’, terwijl in dat document ook een andere volgorde wordt gehanteerd (feiten 2 en 3 zijn omgedraaid, net zoals feiten 4 en 6). De rechtbank zal de volgorde en nummering van de ‘charges’ in het uitleveringsverzoek aanhouden.
2.Het onderzoek ter zitting
3.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering
Indictment,als genocide kunnen worden aangemerkt, net zoals de verzoekende staat dat heeft gedaan. Het Genocideverdrag biedt voor deze feiten dan ook de vereiste verdragsgrondslag.
Indictmentuiteengezette feitencomplex. Bij de uiteenzetting van de feiten is expliciet opgenomen dat deze feiten zijn begaan tegen Tutsi’s, met de bedoeling deze etnische groep geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen. Dat betekent dat deze feiten als onderdeel van dat feitencomplex niet alleen als misdrijven tegen de menselijkheid (feiten 4 en 5) respectievelijk schending van gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Conventies (feit 6) kunnen worden aangemerkt, maar ook – gelet op de definitie vervat in artikel II van het Genocideverdag – als genocide.
facts’ ter onderbouwing van de schending van gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Conventies drie kwalificaties of opsommingen van volgens dat artikel verboden gedragingen opgenomen, te weten:
- “
- Attacked, killed civilians placed "hor[s] de combat"(out of fight)
- Inflicted wounds and outrageous torture upon personal dignity, in particular humiliating and degrading treatment”
.
outrages upon personal dignity, zijn niet nader omschreven (‘verfeitelijkt’). Ook in de omschrijving in de ‘
factual basis for count 1-7’ kan de rechtbank geen beschrijving van de toedracht van deze strafbare feiten ontwaren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uiteenzetting van de verweten schending van gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Conventies (feit 6), eerste en derde gedachtestreepje, onnauwkeurig is in de vermelding van het feit en de plaats en/of de tijd waarop dit zou zijn gepleegd en dat de stukken in het uitleveringsverzoek daarom ongenoegzaam zijn. Zodoende kan de rechtbank niet toetsen of aan de voorwaarden voor uitlevering, waaronder de dubbele strafbaarheid, is voldaan. De rechtbank zal de uitlevering voor dit feit in zoverre om die reden ontoelaatbaar verklaren.
kanhebben gepleegd. Daarbij moet vooropgesteld worden dat een onschuldbewering alleen opgaat indien de rechtbank onverwijld – dat wil zeggen zonder diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf – tot de overtuiging komt dat er geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld. De opgeëiste persoon moet kunnen aantonen, aan de hand van door hem over te leggen bewijsmateriaal, dat de verdenking op een misslag berust, omdat er bijvoorbeeld sprake is van een persoonsverwisseling of een onbetwistbaar alibi.
kanhebben gepleegd. Dat er aanknopingspunten voor twijfel bestaan, betekent immers niet dat er geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld. De opgeëiste persoon heeft naar het oordeel van de rechtbank ook anderszins niet onverwijld zijn onschuld aangetoond.
flagranteinbreuk op enig hem ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM, toekomend recht en dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat.
flawed” en stelde dat het proces toonde dat “
the Rwandan Courts are overpowered by political influence”. [11] Het Europees Parlement, de American Bar Association en de Belgische minister van Buitenlandse Zaken hebben zich kritisch uitgelaten over het proces in de zaak tegen Rusesabagina. [12] Het Europees Parlement benadrukt in zijn resolutie dat Rwanda de onafhankelijkheid van de rechtspraak moet waarborgen. In de
Trial Monitoringin de zaak van Rusesabagina wordt melding gemaakt dat Rusesabagina en zijn medeverdachten verklaringen onder druk (vastgebonden aan handen, voeten en gezicht) of marteling hebben afgelegd, waarnaar geen onderzoek door de rechtbank is gedaan. Deze verklaringen zijn door de Rwandese rechtbank voor het bewijs gebruikt. [13]
- Rwanda is meermalen veroordeeld voor schendingen door het Afrikaans Hof maar heeft nooit uitvoering gegeven aan deze veroordelingen, hetgeen de toenmalige onderminister van Buitenlandse Zaken, de huidige Rwandese ambassadeur in Nederland, in 2018 als volgt rechtvaardigde in een tweet: “
- Diane Rwigara had zich kandidaat gesteld voor de presidentsverkiezingen in Rwanda in 2017. De Rwandese overheid verklaarde dat Rwigara niet genoeg handtekeningen had om zich kandidaat te stellen, waarna zij werd gearresteerd. De arrestatie en detentie van Rwigara waren volgens de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties arbitrair.
Commissioner for Information and Documentation(2006-2018) en
Commissioner for Discipline(2018-2022).
irregular armed group. [17] Human Rights Watch rapporteert over intimidatie, arbitraire vrijheidsberoving en mishandeling van leden van FDU-Inkingi in Rwanda. [18] In januari 2020 zijn zes leden van FDU-Inkingi in Rwanda veroordeeld tot straffen tussen de zeven en twaalf jaar wegens
armed rebellion. [19]