Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12.
2.De feiten
flagranteschending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, noch dat de opgeëiste persoon daartegen geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM ter dienste staat.
Transfer Lawvan toepassing, die overgedragen zaken met de nodige waarborgen omkleedt. Ten gevolge van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de verzoekende staat – Rwanda – de in het uitleveringsverzoek gegeven garanties die een eerlijk proces tegen de opgeëiste persoon moeten waarborgen, zal naleven.
Dat er sprake zou zijn van een politiek gemotiveerde vervolging, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd. De enkele stelling dat de opgeëiste persoon in het verleden contacten met de oppositie heeft gehad, is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de gestelde bedreiging jegens [de zoon] , de zoon van de opgeëiste persoon, zonder meer leidt tot de conclusie dat ook de opgeëiste persoon zelf geen eerlijk proces zou kunnen krijgen. Daar komt bij dat het uitleveringsverzoek niet ziet op politieke delicten, zodat de opgeëiste persoon daar ook niet voor zal worden uitgeleverd en kunnen worden vervolgd.
3.Het geschil
primairde Staat te verbieden om hem uit te leveren naar Rwanda en
subsidiairde Staat te verbieden om hem uit te leveren aan Rwanda zolang er door de verantwoordelijke autoriteiten geen bindende, concrete en persoonlijke garanties zijn verstrekt die ertoe strekken een schending van de artikelen 2, 3 en 6 EVRM en artikel 10 Uitleveringswet te voorkomen, waaronder de mogelijkheid dat [eiser] zich in Rwanda in de breedste zin van het woord door [de advocaat] kan laten bijstaan, de bereidheid van de Staat om zorg te dragen voor de financiering van de rechtsbijstand door [de advocaat] in Rwanda, ongelimiteerde toegang voor [eiser] tot de benodigde medicatie en het niet uitleveren van [eiser] voordat de gevangenissen in Rwanda voldoende toegankelijk zijn voor mindervaliden, althans een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
fair trial standardsgenegeerd en dit betekent dat verdachten van genocide in Rwanda geen eerlijk proces krijgen. Dit geldt in het bijzonder ook voor [eiser] , nu het naar hem verrichte onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, er aanwijzingen zijn dat het op hem betrekking hebbende uitleveringsverzoek mede op basis van dat onderzoek is opgesteld en er een reëel risico bestaat dat dit onderzoek wordt toegelaten als bewijs tegen [eiser] in de strafprocedure in Rwanda. Daar komt bij dat [eiser] actief lid is van de oppositiepartij [X] en binnen die partij een belangrijke rol heeft vervuld. Dit betekent dat er niet aan hoeft te worden getwijfeld dat [eiser] na zijn uitlevering slachtoffer zal worden van een onmenselijke en vernederende behandeling, zo heeft inmiddels ook de uitleveringskamer geoordeeld in de uitspraak van 9 november 2022. [eiser] wijst verder nog op de rol van zijn zoon, die zich kritisch heeft uitgelaten over de Rwandese president Kagame, op de omstandigheid dat de getuigenverklaringen die bij het uitleveringsverzoek zijn gevoegd vals en onbetrouwbaar zijn en op de reële kans dat [de advocaat] [eiser] na zijn uitlevering niet effectief zal kunnen verdedigen, waardoor het risico op schending van mensenrechten nog verder toeneemt. De uitlevering van [eiser] moet verder geweigerd worden wegens een daadwerkelijke en onmiddellijke dreiging dat [eiser] bij uitlevering van het leven wordt beroofd en vanwege een reëel risico dat hij na zijn uitlevering wordt onderworpen aan foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling. Ten slotte doet [eiser] een beroep op bijzondere hardheid als bedoeld in artikel 10 van de Uitleveringswet.
4.De beoordeling
“would be exposed to a real risk of being subject to a flagrant denial of justice in the requesting country”(EHRM 27 oktober 2011, [… 1] vs Zweden, nr. 37075/09). Ook oordeelde het EHRM dat voor
“a flagrant denial of justice”niet genoeg is dat zich een situatie voordoet die op nationaal niveau een schending van art. 6 EVRM inhoudt. Volgens het EHRM gaat het hier om een zeer stringente toets, die slechts bij hoge uitzondering tot het oordeel kan leiden dat sprake is van een reëel risico op een flagrante schending van artikel 6 EVRM, waartegen geen effectief rechtsmiddel ter beschikking staat.
‘real and immediate risk’jegens de opgeëiste persoon. Artikel 3 EVRM staat aan uitlevering in de weg indien er gegronde redenen (‘
substantial grounds’) zijn om aan te nemen dat juist de opgeëiste persoon in geval van uitlevering een reëel gevaar (‘
a real risk’) loopt te worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij de beoordeling van de vraag of die situatie zich voordoet, heeft als uitgangspunt te gelden dat een behandeling waarbij leed wordt toegevoegd een zekere ernst (‘
a minimum level of severity’) moet hebben om binnen het bereik van artikel 3 EVRM te vallen. Daarbij geldt dat
‘aliens suffering from serious illness’aannemelijk moeten maken dat zij
‘would face a real risk, on account of the absence of appropriate treatment in the receiving country or the lack of access to such treatment, of being exposed to a serious, rapid and irreversible decline in his of her state of health resulting in intense suffering or to a significant reduction in life expectancy’(EHRM 13 december 2016, appl. no. 41738/10 ( [… 2] vs België)).