ECLI:NL:RBDHA:2023:10002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15046 en NL23.15048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 19 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. De rechtbank doet uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.

Eisers voeren aan dat gedwongen terugkeer naar Frankrijk zal leiden tot materiële deprivatie, en dat de Franse autoriteiten hen uit de opvang hebben gezet. Ze verwijzen naar het AIDA-rapport 2022, dat wijst op een tekort aan opvangcapaciteit in Frankrijk. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk, en dat het aan eisers is om aan te tonen dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat eisers niet hebben aangetoond dat er in hun geval een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvragen terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.15046 en NL23.15048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1]V-nummer: [nummer 1][naam 2]

V-nummer: [nummer 2]
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 19 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren daartoe het volgende aan. Gedwongen terugkeer naar Frankrijk zal leiden tot materiële deprivatie. Niet alleen blijkt uit de verklaringen van eisers dat de Franse autoriteiten hen uit de opvang en op straat hebben gezet, ook uit het AIDA-rapport 2022 blijkt dat Frankrijk reeds jaren kampt met een schrijnend tekort aan opvangcapaciteit. Dit leidt tot dakloosheid en mensenrechtenschendingen. Op papier is er wel opvang, maar in werkelijkheid is alleen opvang beschikbaar voor de helft van de asielzoekers die er aanspraak op hebben. Frankijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat eisers na overdracht opvang zal worden geboden maar feitelijk kan Frankrijk deze garantie niet waarmaken, aldus eisers.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816), van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715). Het is aan eisers om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van EU-Handvest [3] omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
6.1.
Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in hun geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 waar eisers zich op beroepen geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. In het AIDA-rapport van april 2022 staat weliswaar dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg. Ook laat het AIDA-rapport zien dat moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen en medische zorg. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er voor Dublinclaimanten in zijn geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg dan wel opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport laat dus weliswaar zien dat er sprake is van tekortkomingen en problemen met de medische zorg en opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar deze situatie is onvoldoende om te kunnen spreken van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat deze problemen in Frankrijk al langere tijd duren maakt niet dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvragen terecht buiten behandeling gesteld.
De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.L. Boxum rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie